Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4348/GB, 21 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:21-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/4348/GB

Betreft:            [klager]                                               datum: 21 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Jonk, namens   […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 25 juli 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),   en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.   Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.)) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 26 februari 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De Minister heeft aangesloten bij het advies van het Openbaar Ministerie (OM). Dit advies is niet op schrift ter hand gesteld aan klager en derhalve is reeds op voorhand niet begrijpelijk waarop de beslissing is gebaseerd. Tevens is het niet zo dat detentiefasering slechts aan de orde is als hiertoe de noodzaak bestaat, maar dat van fasering kan worden afgezien als dáártoe de noodzaak bestaat. De motivering van de beslissing bevat geen aanknopingspunten voor de noodzaak om af te zien van (verdere) fasering van klager. De beslissing geeft geen blijk van een deugdelijke belangenafweging. Voorts dient een vrijheidsstraf zoveel mogelijk in het teken te staan van voorbereiding van terugkeer in de maatschappij. Klagers verblijf in de b.b.i. is zonder incidenten verlopen. Klager voldoet aan alle vereisten voor plaatsing in een z.b.b.i. De voorwaarden voor plaatsing in een z.b.b.i. zijn reeds aan de orde geweest bij de beslissing klager in een b.b.i. te plaatsen. Niet duidelijk is waarom er nu wel bezwaren bestaan tegen verdere fasering, zeker als in ogenschouw wordt genomen dat de reclassering positief heeft geadviseerd en zich in dat advies heeft uitgelaten over vlucht- en recidiverisico. Verder voldoet klager aan alle vereisten voor deelname aan een p.p. De Minister heeft in strijd met artikel 7, derde lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) in zijn beslissing niet de genoemde verplichte beoordelingsfactoren betrokken. Zo is het huidige detentieverloop niet bij de beslissing betrokken. Indien gewenst is klager bereid het beroep mondeling toe te lichten. Voor zover de locatie Zuyder Bos stelt dat klager ‘per abuis is gefaseerd’, wordt opgemerkt dat dit onjuist is. Klager voldeed aan alle voorwaarden en de beslissing om klager in een b.b.i. te plaatsen is dan ook op juiste gronden genomen. Daarbij is het OM ten onrechte om advies gevraagd, nu geen sprake is van een executie-indicator. Bovendien leest het OM in het vonnis van de rechtbank waarin is geoordeeld over de vordering tot herroeping van de v.i., tussen de regels door een bedoeling van de rechtbank, die niet kan worden ingelezen. Uit het vonnis blijkt immers niet dat bedoeld is dat klager 550 dagen volledig in detentie dient door te brengen en daarom niet in aanmerking zou komen voor fasering. Uit klagers motivatiebrief van 20 mei 2019 volgt dat klager al ruim vier maanden in de b.b.i. verblijft. Zijn verloven zijn vooralsnog goed verlopen en ook zijn gedrag in de inrichting is onberispelijk. Ook heeft hij een werkgever gevonden waar hij tijdens een gestapeld traject terecht zal kunnen. Klager is toe aan de volgende stap. Zo kan hij weer bij zijn gezin en familie zijn.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Uit de adviezen blijkt dat klager gedetineerd is op grond van een gedeeltelijke herroeping van een eerder aan hem toegekende voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Voorafgaand aan die v.i. had klager een gestapeld detentiefaseringstraject doorlopen. De afwijzing van klagers verzoek is gestoeld op het feit dat hij zich - kort na zijn invrijheidstelling - schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. Klager heeft door bewust de keuze te maken om zich in te laten met drugscriminaliteit, aangetoond niet betrouwbaar te zijn in het nakomen van afspraken. Bij de beoordeling van de mogelijkheden om aan een nieuw detentiefaseringstraject te starten, moet ook worden meegewogen in welke mate klager reeds in een eerdere detentieperiode van diezelfde opgelegde straf, heeft deelgenomen aan een detentiefaseringstraject en in hoeverre dat traject heeft bijgedragen een het beoogde doel. Dat klager in een eerder stadium in een b.b.i. verbleef, doet hieraan niet af nu het regime binnen een gestapeld traject een aanzienlijke versoepeling en verruiming van vrijheden met zich meebrengt. Zoals uit het advies van het OM blijkt, heeft de rechtbank bij de gedeeltelijke herroeping van de v.i. beoogd dat er nog een aanzienlijk deel over moet blijven als stok achter de deur. In dat licht is een detentiemodaliteit met een aanzienlijk gesloten karakter, zoals een b.b.i., een passende setting voor klager om de doelstelling van de Pbw, namelijk de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf bij de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij, na te leven. De bestreden beslissing is derhalve op juiste gronden genomen.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft te kennen gegeven het beroep indien nodig mondeling te willen toelichten. De beroepscommissie acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;
-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;
-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;
-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en
-           die zijn gepromoveerd.

4.3.      Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen gedetineerden ook voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking komen, als de selectiefunctionaris akkoord is gegaan met een voorstel voor deelname aan een p.p. Het verblijf in de z.b.b.i. direct voorafgaande aan de plaatsing in het p.p. duurt maximaal zes maanden.

4.4.      Uit het dossier komt naar voren dat klager in 2009 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar wegens doodslag. In 2016 is klager voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Enkele maanden na de start van zijn v.i. pleegde hij een nieuw strafbaar feit door zich schuldig te maken aan overtreding van de Opiumwet, als gevolg waarvan de rechtbank de vordering tot (gedeeltelijke) herroeping van klagers v.i. heeft toegewezen. Wat de reclassering betreft is nog steeds sprake van risicofactoren in het gedrag, houding en zijn netwerk. Zij schat het risico op recidive in als gemiddeld. Eveneens is er een gemiddeld risico op onttrekken aan de voorwaarden. De beroepscommissie komt op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, tot het oordeel dat van een te verwaarlozen maatschappelijk risico geen sprake is. Dat het gedrag van klager in de b.b.i goed is en ook zijn verloven goed zijn verlopen, maakt het voorgaande niet anders.

4.5.      Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden kon de Minister in redelijkheid oordelen dat deelname aan een gestapeld traject (op dit moment) geen passend re-integratiekader is voor klager. Derhalve zal het beroep ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 21 oktober 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven