Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2229/JA, 23 december 2003, beroep
Uitspraakdatum:23-12-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2229/JA

betreft: [klager] datum: 23 december 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 16 september 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1986], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 9 september 2003 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Ottho Gerhard Heldring (OGH) te Zetten,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 november 2003, gehouden in de j.j.i. Den Engh te Den Dolder, zijn gehoord klager en de heer [...], adjunct-directeur behandeling.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het aanwenden van disproportioneel geweld bij klagers overbrenging naar zijn kamer doordat een personeelslid hem bij de keel greep, alsmede de oplegging van een zogenoemd invoegprogramma gedurende zes dagen,wegens klagers ordeverstorend gedrag.

De beklagcommissie heeft het beklag op beide onderdelen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er was op de groep een negatieve sfeer ontstaan doordat een jongen had gedronken en weigerde naar zijn kamer te gaan. Op twee jongensna, die zich afzijdig hielden, stond de rest van de jongens erbij. De aanwezige beveiligingsbeambte zei dat iedereen naar zijn kamer moest gaan. Als reactie hierop heeft klager dit personeelslid uitgescholden. Dit deed hij omdat hijmet hem nog een appeltje te schillen had in verband met de diefstal van klagers fiets. Ook heeft hij, bij wijze van pesterijtje, nog aangegeven dat hij eerst zijn peuk wilde oproken. Inmiddels was bijna iedereen al naar zijn kamervertrokken. Klager was echt wel van plan om zelf naar zijn kamer te gaan, zoals hem was opgedragen. Echter, nog voordat hij hieraan uitvoering kon geven werd hij al vastgepakt, klemgezet en op de grond gelegd, waarbij hij bij dekeel werd gegrepen. Hij vond dit een overdreven reactie, nu hij zelf niet veel meer had gedaan dan schelden. Ook de opgelegde sanctie vond hij te zwaar. Het uitgewerkte invoegprogramma heeft hij op schrift ontvangen. Inmiddels zithij op een andere afdeling.
Hij verblijft in de j.j.i. te Zetten op grond van een civielrechtelijke plaatsing. In het gesprek dat hij onlangs heeft gevoerd met zijn gezinsvoogd bleek niet dat deze op de hoogte was van het incident.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Blijkens de verklaringen van de desbetreffende personeelsleden was er sprake van een ernstige situatie op de groep. Er was aleen conflict tussen de groepsleiding en een andere jeugdige, waarbij de overige jongens dreigden actie te nemen en die ander bij te staan. Voor klager gold dat hij al langere tijd boos was op de aanwezige beveiligingsbeambte. Klagerweigerde te voldoen aan de herhaald gegeven opdracht zich niet te bemoeien met het conflict met de andere jeugdige en bleef zich beledigend en verbaal agressief gedragen. Hierop werd hij naar zijn kamer gestuurd, doch hij weigerde,eveneens herhaald, hieraan gevolg te geven. Uiteindelijk is hij bij de arm gepakt. Hiertegen heeft hij zich verzet, waarna hij op de grond is gelegd en onder controle is gebracht. Er is toen dringend op hem ingepraat, waarna hijzelf naar zijn kamer heeft kunnen lopen. Voorzover in die laatste fase enig geweld jegens klager moest worden gebruikt, hebben alle ter plekke aanwezige personeelsleden verklaard dat dat geweld niet disproportioneel was.
Gelet op de ernst van de situatie is aan klager bij wijze van pedagogische maatregel een invoegprogramma opgelegd. Een dergelijk programma is erop gericht om de jongens via een beperkt en gestructureerd verblijf in kleine groepjesdoor middel van positieve contacten met groepsgenoten toe te laten groeien naar de grotere groep.
Wat betreft de formele kant van de oplegging van de maatregel wordt nog opgemerkt dat dit is geschied, inclusief het horen van klager, door de unitleider [...], aan wie de bevoegdheid daartoe is gedelegeerd. De adjunct-directeurzorg is er eveneens bij betrokken geweest. Voorzover wettelijk verplicht worden de ouders en de gezinsvoogd ook van een kwestie als deze op de hoogte gesteld.

3. De beoordeling
Voor de beroepscommissie is voldoende aannemelijk geworden dat op de afdeling waar klager verbleef sprake was van een escalerende ordeverstorende situatie, waarin klager bewust de aanwijzingen van het personeel niet aanstonds heeftopgevolgd en bovendien verbaal agressief naar een personeelslid toe is geweest. Dit gedrag vond bovendien plaats in aanwezigheid van andere jeugdigen, terwijl met één van hen reeds een conflict aan de gang was. Zij acht dit gedragvan klager onverenigbaar met de orde of de veiligheid in de inrichting, zodat het in redelijkheid noodzakelijk kon worden geacht zijn verblijf in de groep tijdelijk uit te sluiten dan wel te beperken. Hem is daartoe een zogenoemdinvoegprogramma gedurende zes dagen opgelegd, hetgeen uitsluiting van verblijf in de groep en van deelname aan bepaalde activiteiten inhield. De beroepscommissie verstaat de maatregel als gebaseerd op artikel 23, derde lid, Bjj, nueen ordemaatregel op basis van artikel 24 Bjj slechts voor ten hoogste twee dagen kan worden opgelegd (waarna verlenging mogelijk is) en van directiezijde nadrukkelijk is aangegeven dat geen sprake is van een disciplinaire straf.Zij acht de opgelegde maatregel, alsook de omvang daarvan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk.
Wel merkt zij nog op dat door het schriftelijk vastleggen van de maatregel in (ook) het “Formulier Straffen” ten onrechte de indruk wordt gewekt dat sprake is van een disciplinaire bestraffing. Voorts geldt (ook) voor deschriftelijke mededeling omtrent de opgelegde maatregel als bedoeld in artikel 62, eerste lid, in verbinding met artikel 61, eerste lid onder b, Bjj, dat deze ondertekend dient te zijn (en wel door de bevoegde functionaris), alsookdat in die mededeling, zoals voorgeschreven in artikel 62, vierde lid Bjj, niet alleen moet worden gewezen op de mogelijkheid beklag in te stellen, maar ook op de wijze waarop en de termijn waarbinnen zulks dient te geschieden;daarnaast schrijft de wet voor dat tevens wordt gewezen op de mogelijkheid om te verzoeken om bemiddeling alsmede op de schorsingsmogelijkheid.

Wat betreft het onderdeel van het beroep dat ziet op het jegens klager toegepaste geweld ter gelegenheid van diens weigering om naar zijn kamer te gaan, komt zij tot het oordeel, gelet op de terzake afgelegde mondelinge enschriftelijke verklaringen, dat dit geweld niet als disproportioneel kan worden aangemerkt.
Gelet op het vooroverwogene zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, mr. A.P. van der Linden en dr. N.W. Slot, leden, bijgestaan door mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 23 december 2003

secretaris voorzitter

Naar boven