nummer: R-19/4146/TA
betreft: [klager] datum: 22 oktober 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.D. Regter, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 11 juli 2019 genomen beslissing van het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 30 augustus 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. K.D. Regter, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […], jurist. Partijen hebben na de zitting en zoals door de beroepscommissie verzocht nadere stukken opgestuurd en zijn over en weer in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de instelling van 11 juli 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beslissing tot dwangbehandeling is niet doelmatig en voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Volgens het meest recente verlengingsadvies lijdt klager aan een waanstoornis, hoogst waarschijnlijk veroorzaakt door een combinatie van alcohol en drugs. Klager gebruikt al lang geen alcohol of drugs meer en wanen zijn al lang niet meer waargenomen. Klager begrijpt dan ook niet waarom met medicatie de waanstoornis bestreden moet worden. Het gedrag en de handelingen van klager zijn al jaren onveranderd. Er hebben zich geen incidenten voorgedaan, laat staan onder invloed van een waanstoornis. De instelling zou volgens het meest recente verlengingsadvies inzetten op resocialisatie en klager verbleef in een port-a-cabin woning in de instelling en genoot onbegeleid verlof. Half mei vond een koerswijziging plaats en werd klager teruggeplaatst naar de instelling. Klager heeft de indruk dat hieraan politieke bemoeienis ten grondslag ligt. De vooraankondiging van de dwangmedicatie is gedateerd in mei 2019, twee maanden later is tot dwangmedicatie besloten. Het tijdsverloop is volgens klager een contra-indicatie voor de daadwerkelijke noodzaak van de maatregel. Er is geen gevaar dat zonder medicatie niet kan worden weggenomen. Ten onrechte is geen rekening gehouden met de namens klager op 8 juli 2019 naar voren gebrachte bezwaren tegen het voorgenomen besluit. Klager is niet gediagnosticeerd met een psychotische stoornis en laat daarvan ook geen kenmerken zien. Klager verwijst naar de verlengingsadviezen uit 2014, 2016 en 2018 alsmede het advies van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 24 mei 2017 waaruit naar voren komt dat klager al lange tijd niet psychotisch is geweest. Het PBC adviseert de onzekerheden omtrent de diagnostiek te accepteren, het accent niet meer te leggen op behandeling, af te zien van het streven het daadwerkelijke delictscenario boven tafel te krijgen en na te gaan wat er nodig is om klager (met toezicht) geleidelijk naar buiten te resocialiseren. Nu klager niet psychotisch is, is er geen grond hem anti-psychotische medicatie toe te dienen.
Klager ontkent dat hij zijn netwerk niet bij de behandeling heeft willen betrekken. Hij heeft dit gedurende een jaar geprobeerd. De instelling maakt niet of nauwelijks duidelijk waarom zij wenst af te wijken van de bevindingen van het PBC en afwijkt van het al jaren durende medisch beleid. In de stukken wordt bevestigd dat al vanaf 2003 geen psychotische symptomen zijn waargenomen, ook niet als sprake is van (flinke) stress. In de loop der jaren zagen de psychiaters geen noodzaak klager anti-psychotische medicatie voor te schrijven bij gebreke aan psychotische symptomen. Ook in de afwijzing van 8 juli 2019 van de aanvraag voor onbegeleid verlof kan geen argument gevonden worden dwangmedicatie toe te passen. De instelling hanteert een cirkelredenering. De instelling stelt dat de behandeling niet van de grond is gekomen, de aanvraag voor onbegeleid verlof wordt op die grond afgewezen, hetgeen door de instelling vervolgens als argument wordt gebruikt voor dwangmedicatie. De instelling heeft niets gedaan met de suggesties van het Adviescollege Verloftoetsing TBS (Avt) van 22 februari 2019 voor alternatieven van afwijzing van stap 3 van het verlofplan (onbegeleide landelijke netwerkverloven) zoals het gebruik van een GPS-tracker en/of haal/breng-constructies. Klager is inmiddels overgeplaatst van de intensieve zorgafdeling naar een afdeling voor patiënten met een persoonlijkheidsstoornis. De intensieve zorg had klager niet meer nodig. Klager werd daarbij medegedeeld dat als hij antipsychotica nodig had gehad, hij die al lang gekregen zou hebben.
Door en namens het hoofd van de instelling is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Bij klager is in 2003 in het PBC een paranoïde waanstoornis gediagnosticeerd en wordt een behandeling geadviseerd die op de eerste plaats medicamenteus, anti-psychotisch dient te zijn, gericht op het doen verbleken van de waanstoornis. De behandeling in FPC Dr. S. van Mesdag tot juni 2010 is gestagneerd, met name omdat klager niet te bewegen was tot inname van anti-psychotische medicatie. De behandeling in FPC Oostvaarderskliniek mislukte nadat klager verliefd werd op een sociotherapeute en ervan overtuigd was dat de verliefdheid wederzijds was. Klager verblijft sinds oktober 2013 in FPC De Rooyse Wissel. In 2018 worden meerdere verlofaanvragen verstuurd. Klager kwam in aanmerking voor onbegeleid verlof. De uitbreiding van het onbegeleide verlof wordt op 25 februari 2019 slechts ten dele goedgekeurd, met uitzondering van onbegeleid landelijk verlof naar gescreend netwerk. Het Avt merkte in zijn advies van 22 februari 2019 op dat niet bekend is wat er in klager omgaat en dat er weinig zicht is op de waanstoornis, waardoor het Avt het noodzakelijk vond het verlof zeer geleidelijk en in kleine stappen uit te breiden.
Het multidisciplinair team is van mening dat er te weinig zicht is op klager om het resocialisatietraject voort te zetten richting wonen buiten de instelling. Voortzetting van het resocialisatietraject zonder enige vorm van (medicamenteuze) behandeling en zonder enig inzicht in de belevingswereld van klager is niet verantwoord. Het multidisciplinair team heeft voorgesteld een a-dwangbehandelingsprocedure op te starten en het verlofkader tijdelijk stil te leggen. De a-dwangbehandeling kan niet worden uitgevoerd op de pre-resocialisatieafdeling, zodat klager is overgeplaatst naar een behandelafdeling. Vanaf de aanvang van klagers tbs bestond onduidelijkheid over klagers diagnose en het indexdelict. In 2003 heeft het PBC een medicamenteuze behandeling voorgesteld. Deze is nooit van de grond gekomen, omdat klager zich hiertegen heeft verzet. De instelling heeft ingezet op resocialisatie, maar het behandelteam heeft geconcludeerd dat men niet verder komt met klager. Klager wil zijn netwerk niet betrekken bij de behandeling. Er is sprake van stilstand. Het behandelteam heeft toen als laatste stap opnieuw medicatie overwogen, met als doel meer openheid te creëren bij klager en zodoende een ingang te vinden voor de behandeling. Bij klager zijn inderdaad geen psychotische symptomen waargenomen. Dit betekent echter nog niet dat deze er niet zouden kunnen zijn. In de gestructureerde omgeving van de instelling gedijt klager goed en blijven psychotische symptomen achterwege.
De behandelaren menen dat er wel sprake is van een waanstoornis.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.
Het hoofd van de instelling heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de instelling heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de instelling het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.Uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan en de overige door klager en het hoofd van de instelling overgelegde stukken, waaronder de opeenvolgende verlengingsadviezen van 2014, 2016 en 2018, het rapport van 24 mei 2017 van het PBC, de aanvragen c.q. wijzigingsverzoeken van de instelling van het verlofplan van klager, de adviezen van het Avt van 12 juni 2018, 22 februari 2019 en 5 juli 2019 en de evaluatie onbegeleid verlof van 11 juni 2019, komt naar voren dat klager al geruime tijd op gedragsniveau geen psychotische symptomen vertoont, behoudens vermoedens van een erotomane waan tijdens klagers verblijf in FPC Oostvaarderskliniek en signalen die volgens de instelling wijzen in de richting van een paranoïde gedachtegang. Klager functioneert stabiel binnen een gestructureerde omgeving. Hij weigert een medicamenteuze behandeling en is ervan overtuigd geen stoornis te hebben.
In 2017 is klager geobserveerd in het PBC. Het PBC heeft geadviseerd de onzekerheden omtrent de diagnostiek van klager te accepteren, het accent niet meer te leggen op behandeling, af te zien van het streven om het daadwerkelijke delictscenario boven tafel te krijgen en na te gaan wat er nodig is om betrokkene (met toezicht) geleidelijk naar buiten te resocialiseren. De instelling heeft blijkens de verlofevaluatie van 11 juni 2019 conform het advies van het PBC ingezet op een graduele geleidelijke resocialisatie, echter zij stelt dat op de pre-resocialisatie-afdeling duidelijk is geworden dat verdere resocialisatie niet verantwoord wordt geacht zonder enige vorm van (medicamenteuze) behandeling c.q. enig inzicht in de belevingswereld van klager. Naar aanleiding van de interne casuïstiekbespreking van 14 mei 2019 heeft de instelling besloten klager nog diezelfde dag terug te plaatsen naar een behandelafdeling in de instelling. Het verlof van klager is door de instelling ingetrokken en de procedure voor a-dwangbehandeling is ingezet. De instelling wenste het verlofkader echter te behouden. Wanneer klager (dwang)medicatie heeft verkregen en er vooruitgang in de samenwerking wordt opgemerkt, kan het verlofkader volgens de instelling weer worden opgepakt. Zonder enige vorm van (medicamenteuze) behandeling en enig inzicht in de belevingswereld van klager, kan de resocialisatie van klager volgens de instelling niet hervat worden. Het Avt heeft echter op 5 juli 2019 negatief geadviseerd omtrent het onbegeleide verlof. Het Avt merkt op dat klager nog helemaal aan het begin staat van de behandeling en dat op voorhand niet kan worden voorspeld wat de gevolgen van de medicatie zullen zijn en hoe hij hierop gaat reageren. Onbegeleid verlof acht het Avt thans prematuur.
De beroepscommissie begrijpt de opvatting van het hoofd van de instelling aldus dat de instelling voor het praktiseren van de onbegeleide verloven een medicamenteuze behandeling met antipsychotica als zekerheid wil inbouwen. De instelling wil daarnaast meer zicht krijgen op klagers belevingswereld. Alleen onder die voorwaarde kan volgens de instelling de resocialisatie van klager worden voortgezet. Naar het oordeel van de beroepscommissie gaat dit voornemen voorbij aan het advies van het PBC van 24 mei 2017 waarin is geconstateerd dat de diagnostiek onzeker is en dat daarom een breed risicomanagement nodig is. De suggestie van het Avt in zijn advies van 22 februari 2019 om gebruik te maken van een GPS-tracker en een haal-breng-constructie is onbeproefd gebleven. Hoewel ook met het laatste advies van het Avt van 5 juli 2019 het erop lijkt dat deze alternatieve mogelijkheden niet meer tijdens een onbegeleid netwerkverlof geëffectueerd kunnen worden, blijft naar het oordeel van de beroepscommissie onduidelijk of met een ander effectief risicomanagement de behandeling en resocialisatie van klager niet kan worden voortgezet. De noodzaak van medicatie is onvoldoende toegelicht. Indien en voor zover de medicatie dient om inzicht te krijgen in de belevingswereld van klager, blijft onduidelijk of er geen andere mogelijkheden zijn om – met medewerking van klager – dit inzicht te verkrijgen. In dat geval, zo begrijpt de beroepscommissie het hoofd van de instelling, is medicatie niet nodig. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de instelling wegens een motiveringsgebrek niet in stand kan blijven. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd. Nu de beslissing tot dwangmedicatie door het hoofd van de instelling niet ten uitvoer is gelegd in afwachting van deze uitspraak, is er geen aanleiding klager in aanmerking te laten komen voor een tegemoetkoming
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt het hoofd van de instelling op zo spoedig mogelijk een nieuwe en nader gemotiveerde beslissing te nemen als het hoofd van de instelling van mening blijft dat a-dwangbehandeling in het belang van klagers tbs-behandeling is aangewezen. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T. Trotman, voorzitter, mr. A. van Holten en dr. T. Jambroes, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 22 oktober 2019.
secretaris voorzitter