Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4117/GA, 10 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:10-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/4117/GA

Betreft:            [klager]                                               datum: 10 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van   […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 29 maart 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex Zaanstad,  alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing en de uitspraak van de alleensprekende beklagrechter van 27 juni 2019 (ZS-JC-2019-034).   Ter zitting van de beroepscommissie van 2 augustus 2019, gehouden in voormeld Justitieel Complex, is gehoord […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC van voormeld Justitieel Complex. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze is opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 1.        De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 29 maart 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Bij hem is geen sprake van een psychotisch toestandsbeeld. Klager is geen gevaar voor anderen. Door dwangmedicatie aan hem te geven, zal hij depressief worden waardoor hij en anderen juist gevaar zullen lopen. Klager accepteert andermans meningen, maar zijn wijsheid en kennis worden niet geaccepteerd. De dwangmedicatie kent gemene bijwerkingen. De medische industrie wil mensen vergiftigen, zodat zij ziek worden en de medische industrie medicatie kan verkopen. Door en namens de directeur is de bestreden beslissing – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Klager is een man met een psychotisch toestandsbeeld, in het kader van schizofrenie. Hij vertoont veel achterdocht op de afdeling en hij lijdt aan ernstige benadelingswanen. Vanuit zijn paranoïde psychose ervaart klager veel woede richting derden die hem zouden benadelen. Klager heeft eerder dwangbehandeling gehad voor zijn psychoses wegens ernstige agressie richting derden. Klager staat niet open voor behandeling met een antipsychoticum vanwege afwezigheid van ziektebesef en -inzicht. Hij weigert vrijwillig medicatie in te nemen. Toediening van dwangmedicatie is noodzakelijk.
Op 10 juli 2019 is namens de directeur de volgende informatie van de psychiater aan de Raad toegestuurd: “Het gaat goed met klager. De psychose en daarmee het gevaar is naar de achtergrond, al heeft hij zelf geen ziektebesef. Tijdens de dwang-a is mede op zijn verzoek overgestapt van depot naar pillen. De dwangbehandeling is niet verlengd en dus afgelopen, de dosering antipsychotica wordt in overleg met hem bepaald. Hij gaat binnenkort naar een kliniek ihkv art. 37.”

3.         De beoordeling

De alleensprekende beklagrechter heeft zich terecht onbevoegd verklaard het beklag in behandeling te nemen, aangezien tegen een beslissing tot toepassing van een a-dwangbehandeling alleen rechtstreeks beroep kan worden ingesteld bij de beroepscommissie. De beklagrechter heeft de stukken in haar handen gesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 46e , in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager, tevens uittreksel van klagers behandelingsplan, en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren. Bij klager was sprake van een psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie. Klager was achterdochtig en leed aan ernstige benadelingswanen. Vanuit zijn paranoïde psychose ervoer hij continu veel woede richting derden die hem zouden benadelen. Vanuit klagers psychotische toestandsbeeld hebben zich meerdere incidenten in de inrichting voorgedaan op respectievelijk 18, 19 en 20 maart 2019, waarbij klager dreigde met fysieke agressie. Uit klagers voorgeschiedenis volgt dat hij meerdere malen gedwongen is opgenomen met een psychotisch toestandsbeeld. Klager heeft eerder dwangbehandeling ontvangen voor zijn psychoses vanwege ernstige agressie richting derden. In de maand maart 2019 waren er opnieuw duidelijke aanwijzingen voor een sterk verhoogde kans op agressie naar derden vanuit klagers psychotische beeld. Ook na toediening van een depot antipsychoticum in het kader van b-dwangbehandeling op 19 maart 2019 was er nog steeds geen sprake van ziektebesef of -inzicht bij klager. Hij weigerde nog steeds om vrijwillig een antipsychoticum te accepteren. Toediening van dwangmedicatie in het kader van een a-dwangbehandeling werd door de psychiaters noodzakelijk geacht. Het gevaar was reëel dat klager uiting zou geven aan zijn dreigementen, zoals eerder was gebeurd door middel van fysieke agressie naar derden. De verwachting was dat het psychotische toestandsbeeld van klager zou persisteren en mogelijk verergeren bij het niet nemen van een antipsychoticum. Voor de behandeling van ernstige wanen in het kader van schizofrenie is een behandeling met een antipsychoticum noodzakelijk. Motiverende gespreksvoering over medicatie is ingezet, maar klager maakte steevast duidelijk geenszins voornemens te zijn vrijwillig een antipsychoticum te accepteren. Voor de behandeling van een psychotisch toestandsbeeld met ernstige wanen in het kader van schizofrenie is doorgaans een behandeling van minimaal meerdere weken tot veelal maanden nodig met een antipsychoticum, waardoor een a-dwangbehandeling noodzakelijk werd geacht.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de bij de behandeling en de niet bij de behandeling betrokken psychiater bij klager sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakte en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar niet binnen een redelijke termijn kon worden weggenomen. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldeed (en voldoet) aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid vanmr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 10 september 2019.    

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven