Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3975/GB, 19 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3975/GB

Betreft:            […]      datum: 19 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Mesoudi, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 5 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 24 september 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het is opmerkelijk dat de Minister een reclasseringsadvies van bijna een jaar oud betrekt bij zijn beslissing. Daarin wordt het risico op onttrekken als hoog ingeschat, maar slechts wanneer klager zou terugvallen in middelengebruik. Klagers functioneren sindsdien is niet bij dat oordeel betrokken. De zaaksofficier van justitie heeft geen bezwaar tegen verloven. Als er zwaarwegende risico’s zouden zijn, dan had hij zich zeker verzet tegen het verzoek. De politie heeft eveneens geen bezwaar. De Minister stelt dat het vermeende hoge risico op onttrekken niet kan worden ingeperkt door voorwaarden. Deze stelling is echter niet onderbouwd. Klager is bereid zich te houden aan eventuele voorwaarden, zoals een alcoholverbod. Klagers gedrag in de inrichting is goed. Hij betwist zich niet te hebben gehouden aan de meldplicht. Klagers vriendin – het slachtoffer van het delict waarvoor hij is gedetineerd – heeft hem gedurende de gehele detentie gesteund. Zij wil ook graag dat hij in een z.b.b.i. wordt geplaatst. De reclassering ziet hun relatie en klagers wilskracht als steunbron. De einddatum van klagers detentie nadert. Zijn belangen dienen daarom zwaarder te wegen. Het is niet aan klager te wijten dat diagnostiek niet is uitgevoerd en dat het onduidelijk is welke behandeling wordt geïndiceerd.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is veroordeeld vanwege een poging tot doodslag op zijn vriendin. De einddatum van zijn detentie is bepaald op 19 september 2019. De reclassering adviseerde op 1 februari 2019 om alvast een start te maken met de bijzondere voorwaarden die zullen gelden na klagers detentie. Er is sprake van alcoholproblematiek. Diagnostiek is nog niet uitgevoerd en het is onduidelijk welke behandeling wordt geïndiceerd. Hierover moet meer duidelijkheid komen, voordat gestart kan worden met klagers detentiefasering. Klager is al drie keer in aanraking gekomen met justitie in verband met alcoholgerelateerde incidenten. Een alcoholverbod heft het risico op onttrekken niet op. Klager heeft zich niet gehouden aan de in het vonnis opgenomen meldplicht en hij is op 29 maart 2019 disciplinair gestraft wegens diefstal. Hij is dus niet van onbesproken gedrag. Veilig Thuis is van mening dat klagers vriendin, het slachtoffer, beschermd moet worden, ook al wil zij dat zelf niet. Nu de einddatum van klagers detentie in zicht is, wordt nagegaan of de behandeling al gestart is en in hoeverre vrijheden daarvan onderdeel kunnen uitmaken.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;
-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;
-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;
-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en
-           die zijn gepromoveerd.

4.2.      Klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. is afgewezen op grond van de inschatting van de maatschappelijke risico’s door de reclassering op 10 december 2018. Het recidiverisico en het risico op letsel werden toen als gemiddeld ingeschat en het risico op onttrekken werd als hoog ingeschat, als klager terug zou vallen in middelengebruik.

4.3.      Naar aanleiding van het verzoek hebben de politie en het OM positief geadviseerd. Daartegenover staat het negatieve advies van de inrichting, ter bescherming van klagers vriendin. Klager en zijn vriendin hebben hun relatie gedurende klagers detentie echter voortgezet en zullen op enig moment elkaar weer buiten de inrichting ontmoeten. Namens de Minister is niet toegelicht en onderbouwd waarom die ontmoeting beter na detentie kan plaatsvinden dan tijdens een verblijf in een z.b.b.i., onder dezelfde voorwaarden als die na detentie zullen gelden.

4.4.      De beroepscommissie begrijpt – mede gelet op het voorgaande – niet waarom sinds 10 december 2018 geen nieuw reclasseringsadvies is opgevraagd. Daaruit zou met name kunnen blijken of de bescherming van klagers vriendin inderdaad in de weg staat aan plaatsing in een z.b.b.i., of behandeling ook vanuit een z.b.b.i. kan plaatsvinden en of Veilig Thuis ook in dit stadium al betrokken zou kunnen worden bij de begeleiding. Nu hierover onvoldoende duidelijkheid bestaat, is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. Dat klemt temeer nu de overige adviezen positief zijn en de einddatum van klagers detentie nadert. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen.

4.5.      Nu voor plaatsing in een z.b.b.i. een strafrestant van minstens zes weken is vereist en de einddatum van klagers detentie is bereikt, zal de Minister niet worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie gaat er evenwel van uit dat de Minister de mogelijkheden van algemeen verlof aan klager heeft onderzocht, zoals blijkt uit de inlichtingen van de Minister.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 19 september 2019.                                    

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven