Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3968/GV, 05 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:05-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3968/GV

betreft: [klager]                                   datum: 5 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 3 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. In het reclasseringsadvies van 6 maart 2019 zijn klagers uitspraken uit een advies uit 2015 gebruikt. Diezelfde uitspraken zijn nu voor de Minister reden de verlofaanvraag af te wijzen, terwijl klager op dit moment anders in het leven staat. Hij wil een delictvrije toekomst opbouwen en wil dat graag door middel van verlofverlening aantonen. Het recidiverisico is daarom nihil. Daarnaast is het verzoek om algemeen verlof afgewezen, omdat klagers voorlopige hechtenis niet is geschorst. Dit verschilt echter wezenlijk van het verlenen van een verlof van zestig uur. Tijdens een eerdere schorsing heeft hij zich aan de voorwaarden gehouden. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft waarschijnlijk hoger beroep ingesteld vanwege de door de rechtbank bepaalde strafmaat. Er is nog geen datum bekend wanneer het hoger beroep zal dienen. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het reclasseringsadvies dateert uit 2019. Klager toont geen berouw over de door hem gepleegde delicten en heeft een pro-criminele houding. Het feit dat de reclassering het recidiverisico als hoog heeft ingeschat, heeft bij de afwijzing van klagers verlofaanvraag zwaar meegewogen. Aangezien klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld, voldoet hij niet aan de vereisten van artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting Nieuwegein heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De officier van justitie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld. Het hof heeft de verlenging van de voorlopige hechtenis voor 120 dagen bevolen en het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Het verlenen van algemeen verlof staat op gespannen voet met de gronden waarop de voorlopige hechtenis is gebaseerd en interfereert met de beslissingsbevoegdheid van het hof daarover. In klagers geval is geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan aan klager vrijheden zouden moeten worden verleend.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek, wegens brandstichting, gekwalificeerde diefstal en opzetheling. Zowel klager als het OM hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum van klagers detentie is bepaald op 17 juni 2020. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Anders dan namens de Minister op grond van het advies van de officier van justitie is aangevoerd, is het verlenen van algemeen verlof bedoeld voor zowel onherroepelijk als niet-onherroepelijk veroordeelde gedetineerden. Artikel 14, eerste lid, van de Regeling bepaalt immers dat een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in aanmerking komt, wanneer hij – al dan niet onherroepelijk – is veroordeeld tot een vrijheidsstraf. Daarbij geldt dat, ingeval de veroordeling onherroepelijk is, een gedetineerde ten minste een derde deel van de onvoorwaardelijk opgelegde straf heeft moeten ondergaan dan wel, ingeval de veroordeling nog niet onherroepelijk is, de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd ten minste gelijk is aan een derde deel van de onvoorwaardelijk opgelegde straf. Verder dient het strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar te bedragen. Volgens het reclasseringsadvies van 6 maart 2019 wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. Dit advies is tot stand gekomen aan de hand van een gesprek met klager en zijn casemanager, een uittreksel van klagers justitiële documentatie en zijn reclasseringsdossier. Klager kent een uitgebreide justitiële documentatie en er is sprake van een hardnekkig delictpatroon. Dat houdt onder meer verband met zijn pro-criminele houding, negatieve netwerk en gebrek aan inzicht in zijn handelen en het ontbreken van een zinvolle dagbesteding. Het opleggen van reclasseringstoezicht of een behandeltraject wordt niet (langer) als zinvol beschouwd, omdat dit in het verleden niet tot gedragsverandering of recidivevermindering heeft geleid.
Dit vormt een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigt, ondanks het positieve advies van de vrijhedencommissie, een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Daarom kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 5 september 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven