nummer: R-19/3369/GA
betreft: [Klager] datum: 29 oktober 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Schepers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 6 mei 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 18 september 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, is klagers raadsman, mr. H.M.W. Daamen, gehoord. Namens de directie zijn mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Lelystad, de heer […], juridisch medewerker bij de p.i. Lelystad, en mevrouw […], plaatsvervangend hoofd detentie en re-integratie bij voormelde inrichting, gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, waarvan drie dagen voorwaardelijk, in verband met het ongeoorloofd bezit van twee televisies (PL-2019-041). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager kan geen verwijt worden gemaakt. In de luwtecel waar hij eerst verbleef is een televisie aangetroffen, maar hij weet niet hoe die in de bewuste cel terecht is gekomen. Gedurende klagers verblijf in die cel was daar geen televisie aanwezig. De dag voordat de televisie is aangetroffen heeft een celinspectie in de luwtecel plaatsgevonden en daarbij is geen televisie aangetroffen. Op 15 januari 2019 is klager naar een andere luwtecel overgeplaatst en hij heeft de deur van de luwtecel waar hij aanvankelijk verbleef opengelaten, omdat die cel nog zou worden gereinigd. De televisie is pas in die cel aangetroffen nadat hij al vier en een half uur in een andere luwtecel op een andere afdeling verbleef. Toen klager de luwtecel verliet, was de televisie nog niet in de cel aanwezig. Vanwege het tijdsverloop kan klager geen verwijt worden gemaakt. Wat betreft de televisie die is aangetroffen in de luwtecel waar klager het tweede deel van zijn straf heeft ondergaan, geldt dat deze al in de luwtecel aanwezig was en dat deze duidelijk in het zicht stond. Klager heeft geen enkele rol met betrekking tot de aanwezigheid van deze televisie gespeeld. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op het moment dat klager een disciplinaire straf werd opgelegd, was op zijn eigen afdeling geen luwtecel beschikbaar. Om die reden is hij aanvankelijk in een luwtecel op een andere afdeling geplaatst. Toen op enig moment een luwtecel op klagers afdeling was vrijgekomen, is hij naar een luwtecel op zijn eigen afdeling overgeplaatst. In die luwtecel was een televisie (zichtbaar) aanwezig, terwijl dat in een luwtecel niet is toegestaan. Voor het aantreffen van deze televisie is op dat moment geen disciplinaire straf opgelegd. Toen vervolgens de luwtecel op de andere afdeling, waar klager het eerste deel van de disciplinaire straf heeft uitgezeten, werd opgeruimd en gereinigd, is daar eveneens een televisie aangetroffen. Deze televisie was in een handdoek gewikkeld en onder een matras verstopt. De deur van deze luwtecel is op slot geweest vanaf het moment dat klager de cel heeft verlaten tot het moment dat het personeel de cel kwam reinigen. Gelet op het aantreffen van de televisie in deze luwtecel, is klager alsnog verantwoordelijk gehouden voor de aanwezigheid van de televisie op de andere cel. Het vermoeden is dat klager een andere gedetineerde opdracht heeft gegeven deze televisie in de luwtecel, waarnaar klager werd overgeplaatst, te plaatsen. Voor de combinatie van deze twee televisies, waarover klager in de luwtecel niet mag beschikken, is hem een disciplinaire straf opgelegd.
3. De beoordeling
De directeur heeft klager een disciplinaire straf opgelegd in verband met het ongeoorloofd bezit van twee televisies in de luwtecellen waarin hij een op 8 januari 2019 aan hem opgelegde disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel – zonder televisie – uitzat. De televisie die als eerste is aangetroffen in de luwtecel op klagers afdeling, waar klager het tweede deel van de disciplinaire straf heeft uitgezeten, stond al (zichtbaar) in de cel toen hij daar werd geplaatst. Nu deze televisie reeds in de cel aanwezig was, is de beroepscommissie van oordeel dat het (ongeoorloofd) bezit daarvan klager niet kan worden verweten. Het door de directeur geuite vermoeden dat klager een medegedetineerde opdracht heeft gegeven de televisie aldaar voor hem te plaatsen, is niet verder onderbouwd en is de beroepscommissie uit het dossier ook niet gebleken of aannemelijk geworden. Dit leidt evenwel niet tot een gegrondverklaring van het beroep, gelet op het navolgende. In de luwtecel op de andere afdeling, waar klager het eerste deel van de disciplinaire straf heeft uitgezeten, is – nadat klager vanuit die cel naar de tweede luwtecel is overgeplaatst – ook een televisie aangetroffen. Gelet op de omstandigheden dat de deur van deze cel op slot is geweest vanaf het moment dat klager naar de tweede luwtecel is overgeplaatst tot het moment dat het personeel de cel is komen opruimen en reinigen en het feit dat de televisie in een handdoek was gewikkeld en onder een matras was verstopt, heeft de directeur klager terecht het verwijt gemaakt van het (ongeoorloofde) bezit van deze televisie. De beroepscommissie acht de opgelegde disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel – waarvan slechts een dag daadwerkelijk ten uitvoer is gelegd nu het overige gedeelte voorwaardelijk was opgelegd – voor het ongeoorloofde bezit van één televisie passend en zal het beroep dan ook ongegrond verklaren. De uitspraak van de beklagcommissie zal, zij het met wijziging van de gronden, worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 29 oktober 2019.
secretaris voorzitter