Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2292/GA, 15 december 2003, beroep
Uitspraakdatum:15-12-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2292/GA

betreft: [klager] datum: 15 december 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 3 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak d.d. 19 september 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Nieuwersluis van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Utrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsvrouwe, mr. M.C. Nederpel, om het beroep schriftelijk toe te lichten.Klaagsters raadsvrouwe heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de wijze van afhandeling door het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.) van een verzoek om incidenteel verlof.

De beklagrechter heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Klaagster heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Het b.s.d. heeft, door de verlofaanvraag telefonisch af te handelen, tegen de voor verlofaanvragen geldende regels gehandeld. Het b.s.d. had van klaagster en haar raadsvrouwe alle benodigde informatie ontvangen en het was duidelijkhoeveel belang klaagster had bij dat incidentele verlof. De afwijzende beslissing is niet schriftelijk aan klaagster medegedeeld. Klaagster is van mening dat zij wel in aanmerking zou kunnen komen voor incidenteel verlof. Klaagsteris van mening dat haar verlofaanvraag erg nonchalant is afgedaan door het b.s.d. en door de selectiefunctionaris. Klaagster heeft hierdoor emotionele schade geleden. Zij heeft, doordat zij het verlof heeft misgelopen, veelemotionele en materiele schade geleden. Al klaagsters bezittingen zijn vernietigd.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter. Voorts heeft hij nog het volgende aangevoerd. Op grond van artikel 32, eerste lid en tweede lid onder i van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting d.d.24 december 1998 (kenmerk 733726/98/DJI) (hierna: de regeling t.v.i.) is de minister beslissingsbevoegd met betrekking tot een aanvraag voor incidenteel verlof als het onderhavige. De afwijzing van die verlofaanvraag is daarom geenbeslissing van directeur. De omstandigheid dat die afwijzing mondeling is geschied en niet schriftelijk is eveneens geen beslissing van de directeur maar een beslissing van de minister. Het b.s.d. heeft enkel mondeling mededelinggedaan van die mondelinge afwijzing. Het had op de weg van klaagster en haar raadsvrouwe gelegen om contact op te nemen met de selectiefunctionaris. Een medewerkster van het b.s.d. heeft met de selectiefunctionaris contact gehadover de verlofaanvraag. Dat contact was telefonisch. De reden daarvoor was dat klaagster had aangegeven dat er veel haast was bij de aanvraag. Ware het verzoek schriftelijk aangevraagd, zou een en ander langer hebben geduurd.

3. De beoordeling
In het klaagschrift, dat is gedateerd op 11 juli 2003, geeft klaagster aan dat zij begin april 2003 een melding ontving dat haar woning was ontruimd en dat de inboedel tijdelijk was opgeslagen. Tevens werd daarbij gemeld dat dieinboedel op 25 april 2003 zou worden vernietigd. Klaagster geeft voorts aan dat zij contact heeft opgenomen met het b.s.d. voor een aanvraag voor incidenteel verlof. Klaagster heeft daartoe een motivering op schrift gesteld enafgegeven aan een medewerkster van het b.s.d. Na ongeveer anderhalve week kreeg klaagster te horen dat het verzoek was afgewezen. Klaagster stelt toen gevraagd te hebben om een schriftelijke beslissing teneinde in beroep te kunnengaan tegen de afwijzende beslissing van de selectiefunctionaris. Vervolgens bleek dat het b.s.d. telefonisch met de selectiefunctionaris had overlegd en dat er geen officieel verzoek was ingediend. De beroepscommissie gaat er, geletop het door klaagster gestelde belang bij dat verlof, van uit dat een en ander moet hebben plaatsgevonden vóór 25 april 2003.

Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw, dient een klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklag te worden ingediend. Deberoepscommissie acht niet aannemelijk dat het klaagschrift binnen die hiervoor genoemde termijn is ingediend.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 december 2003

secretaris voorzitter

Naar boven