Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3692/TB, 17 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:17-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3692/TB

betreft: […]                                         datum: 17 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Polderman, namens   […], verder te noemen klager,   gericht tegen een beslissing van 2 mei 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder,   alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Ter zitting van de beroepscommissie van 25 september 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Polderman, en namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid.    Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van FPC de Pompestichting (hierna: de Pompestichting), hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde voorziening.

2.         De feiten

Klager is op 11 april 2006 geplaatst in de LFPZ-voorziening van de Pompestichting.  Op 22 en 29 december 2017 zijn pro justitia rapportages uitgebracht die inhielden de longstaystatus van klager te  handhaven. Op 30 maart 2018 heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) geadviseerd de longstaystatus voort te zetten en na een jaar te herbeoordelen. Op 19 december 2018 heeft de Pompestichting een aanvraag ingediend voor hertoetsing van de longstaystatus. Op 16 april 2019 heeft de LAP geconcludeerd dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. Verweerder heeft op 2 mei 2019 beslist klagers verblijf in de LFPZ-voorziening voort te zetten.

3.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De belangen van klager zijn onvoldoende door de Minister meegewogen. De LAP heeft onvoldoende acht geslagen op klagers visie en zienswijze van 29 maart en 9 april 2019. Klager wil uitstromen naar een resocialisatie-afdeling. Na de zorgconferentie van 11 juni 2018 is een mogelijke SGLVG-setting (Sterk Gedragsgestoord en Licht Verstandelijk Gehandicapt) aan de orde geweest. Klager heeft grote twijfels over de juistheid van de diagnose FVS (Foetaal Depakine Syndroom) die recentelijk door de instelling is vastgesteld. Hij is niet cognitief beperkt. Klager heeft gedurende lange periode geen incidenten meer gehad en is zeer gemotiveerd om uit te stromen vanuit de LFPZ naar een plek die op termijn uitzicht biedt op resocialisatie. Klager heeft de LAP primair verzocht te adviseren tot opheffing van de longstaystatus, subsidiair deze met één jaar te verlengen om te onderzoeken welke uitstroommogelijkheden er zijn en meer subsidiair om hem ter observatie te laten opnemen in het Pieter Baan Centrum voor diagnostiek en advies over de meest passende vervolgplek. Klager ontvangt momenteel geen behandeling. Klager ontvangt in de LFPZ-voorziening veel zorg. Hierdoor krijgt hij geen mogelijkheid om zelfstandigheid en zelfredzaamheid te ontwikkelen. Klager wil worden overgeplaatst naar een andere LFPZ-afdeling. Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. De beslissing is op goede gronden genomen en zorgvuldig tot stand gekomen. Klagers belangen zijn in voldoende mate meegewogen. De LAP heeft op 30 maart 2018 geadviseerd tot voortzetting van de longstaystatus met een tussentijdse herbeoordeling na een jaar. De reden hiervoor was de positieve beweging die bij klager werd waargenomen. Op 19 december 2018 heeft de instelling een herbeoordelingsadvies opgesteld waarin wordt geconcludeerd tot voortzetting van de longstaystatus. Klager heeft zich goed laten aansturen tijdens de beveiligde verloven en heeft genoten van het buiten zijn, het wandelen en het boodschappen doen. Binnen de LFPZ wordt een omgevingsprothese geboden voor de complexe en nauwelijks te behandelen psychopathologie van klager. De behandeling bestaat uit medicatie in combinatie met kennis van de psychopathologie en vertrouwdheid van het behandelteam met klager. In de bejegening wordt continu aangesloten bij klagers draagkracht. Klager wordt proactief begeleid bij zijn impulsieve gedrag. Tijdens de zorgconferentie van juni 2018 is geconcludeerd dat het goed gaat met klager vanwege zijn verblijf in een gestructureerde en duidelijkheid biedende omgeving, waarin het externe risicomanagement goed vorm gegeven kan worden. Instellingen buiten de longstay zullen meer eisen aan klager stellen op het gebied van risicomanagement, zelfredzaamheid en zelfstandigheid en impulsbeheersing. Een aanmelding elders zou nu geen kans van slagen hebben. Klager is voor wat betreft het recidiverisico volledig afhankelijk van het extern aangebracht risicomanagement en er is thans geen andere voorziening die dit kan bieden dan de LFPZ. Ook de LAP concludeert in zijn advies van 16 april 2019 tot voortzetting van klagers longstaystatus. De LAP overweegt hierbij dat de aandacht van de instelling gericht blijft op het vinden van mogelijke passende uitstroomvoorzieningen. Volgens de LAP is het de komende periode van belang de langzaam geboekte progressie in de huidige setting voort te zetten. Voor nader onderzoek in het PBC is geen aanleiding. Dit is ook het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de verlengingsbeslissing van 23 mei 2019. De door de instelling genoemde stoornissen worden ook al genoemd in de eerder over klager uitgebrachte rapportages. De Minister kijkt hoe de positieve ontwikkeling van klager zich voortzet. Klagers laatste verlof heeft plaatsgevonden op 29 maart 2019. In juli 2019 liepen de spanningen op. Tijdens de zorgconferentie is onderzocht of er uitstroommogelijkheden zijn. Dat blijkt niet het geval. Over anderhalf jaar is de volgende verlenging van klagers tbs-maatregel. Dan zal ook een nieuwe herbeoordeling van de LFPZ plaatsvinden. Er is geen enkele aanwijzing op korte termijn klager uit de LFPZ te plaatsen.

4.         De beoordeling

Klager verblijft sinds 11 april 2006 in de longstayvoorziening van de Pompestichting te Zeeland. In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken. Uit de pro justitia rapportages van 22 en 29 december 2017 komt naar voren dat er sprake is van een hoog recidiverisico op gewelddadig en seksueel gedrag. PJ-rapporteur en psychiater B. beschrijft dat het effect van de behandeling nihil is geweest. Klager is door de FVS weinig ontvankelijk voor interventies, hij is niet leerbaar gebleken. Daardoor kan hij alleen symptomatisch worden behandeld en is de medicamenteuze behandeling gericht op voorkomende symptomen. Klager is volgens psychiater B. voornamelijk gebaat bij een behandel/begeleidingsteam dat zijn gedrag goed kent, waardoor tijdig ingespeeld kan worden op veranderingen. Dit is het laatste jaar gelukt. De beveiliging zit in de afstemming tussen klager en het team. Dit betekent volgens psychiater B. dat de prognose om te herstellen slecht zal blijven, maar dat het recidiverisico in de kliniek wel beperkt kan blijven en de kwaliteit van leven kan worden verbeterd. Ook PJ-rapporteur en GZ-psycholoog Van A. stelt dat de combinatie van de complexe problematiek van klager om een specifiek op hem toegespitste, strakke zorgstructuur vraagt binnen het huidige kader, hetgeen recidive kan voorkomen. Hierbij is een juiste instelling op medicatie noodzakelijk en lijkt de prikkelarme afdeling (waaronder de beperkende regels ten aanzien van de omgang met vrouwen op de afdeling) ervoor te hebben gezorgd dat klager stabieler functioneert en beter in de samenwerking is. De huidige setting van de LFPZ is volgens GZ-psycholoog Van A. in staat klager de juist afgestemde begeleiding te geven die hij nodig heeft om niet destabiliseren en de nadruk te leggen op het vergroten van de kwaliteit van leven voor klager. Op 30 maart 2018 heeft de LAP de Minister geadviseerd de longstaystatus van klager voort te zetten, met als voorwaarde dat er over een jaar een (tussentijdse) herbeoordeling plaatsvindt. Uit het advies hertoetsing longstay-indicatie van 19 december 2018 van het hoofd van de Pompestichting volgt dat voortzetting van klagers plaatsing in een LFPZ-voorziening geïndiceerd is. In juni 2018 heeft er een zorgconferentie plaatsgevonden omdat klager al langer dan 15 jaar in de tbs verblijft. Hierbij waren zowel vertegenwoordigers aanwezig van de Voorde (longcare) als Philadelphia (SGLVG). De conclusie was dat het klager thans goed gaat vanwege zijn verblijf in een gestructureerde, duidelijkheid biedende omgeving waarin het externe risicomanagement goed vorm gegeven kan worden. Een instelling buiten de longstay zou meer eisen aan klager stellen op het gebied van risicomanagement, zelfredzaamheid en zelfstandigheid en impulsbeheersing. De LAP heeft in haar advies van 16 april 2019 geadviseerd de LFPZ-indicatie te handhaven. Weliswaar probeert klager zich goed te profileren en laat hij zich goed aansturen tijdens de begeleide verloven, gelet op het hiervoor overwogene kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Er zijn naar het oordeel van de beroepscommissie geen redenen klager (tijdelijk) over te plaatsen naar een behandel- of resocialisatieafdeling, noch om hem ter observatie te plaatsen in het PBC. Klager wil worden overgeplaatst naar een andere afdeling van de LFPZ van de Pompestichting. Dit valt buiten de reikwijdte van de beoordeling van dit beroep, aangezien niet de Minister maar het hoofd van de instelling hierover gaat.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en mr. drs. L.C. Mulder, leden,  in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 17 oktober 2019

 

            secretaris                                 voorzitter                   

 

 

 

 

 

Naar boven