Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3542/TA, 04 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3542/TA

betreft: [klager]                                               datum: 4 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens   […], verder te noemen klager,   gericht tegen een uitspraak van 8 april 2019 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de instelling,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.  Ter zitting van de beroepscommissie van 12 september 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting te Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse. Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a.         het uitoefenen van toezicht op klagers bezoek (OV 2018-196) en
b.         de verlenging van de begeleidingskaart (afdelingsarrest) d.d. 21 december 2018 (OV 2018-206).

De beklagcommissie heeft het beklag onder a ongegrond verklaard en het beklag onder b vanwege een vormverzuim gegrond verklaard en inhoudelijk ongegrond, waarbij aan klager een tegemoetkoming is toegekend van € 15,=, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beroep richt zich niet tegen de formele gegrondverklaring en vastgestelde compensatie ten aanzien van de klacht omtrent de verlenging van de begeleidingskaart.
Ten aanzien van het beklag onder a: Klager werd al geruime tijd gepest door een medepatiënt, vanwege zijn veroordeling wegens een zedendelict. Dit gebeurde op de werkzaal maar de werkbegeleiders deden niks. Klager heeft zich verbaal verdedigd tegen de medepatiënt. Klagers boosheid was gericht tegen de kliniek en tegen de medepatiënt en niet tegen zijn ouders. Zijn ouders worden gerekend tot klagers beschermende netwerk en zij kunnen tijdens hun bezoek klager juist kalmeren. Er was derhalve geen noodzaak om de maatregel van toezicht tijdens het bezoek op te leggen in het kader van de orde en veiligheid. Het bezoek van zijn ouders had juist een ventilerend en kalmerend resultaat kunnen hebben. Klagers ouders zijn bejaard. Eerst werd aan hen medegedeeld dat zij niet op bezoek mochten komen. Vervolgens werd medegedeeld dat zij mochten komen, maar dat het bezoek onder toezicht zou plaatsvinden waardoor het bezoek voor slechts een uur kon plaatsvinden. Klager is van mening dat het niet ter zake doet dat zij uiteindelijk zelf het bezoek hebben afgezegd. Normaal gesproken komen de ouders van 10.30 uur tot 13.00 op bezoek. Klagers vader is inmiddels 85 jaar oud. Klager heeft nooit fysieke agressie getoond richting zijn ouders. Sinds zijn insluiting in de Oostvaarderskliniek is pas sprake van verbale agressie. Een week later is een medewerker van gevangenenzorg langsgekomen en die mocht gewoon doorlopen en – met de deur dicht – bij klager op bezoek komen. Daarbij is nog steeds geen protocol opgesteld dat ziet op de bejegening van tbs´ers. In een tussentijds toezichtbesluit in 2011 is reeds aangegeven dat een gedragscode voor het personeel dient te worden opgesteld. Deze gedragscode is momenteel nog niet opgesteld.
Ten aanzien van het beklag onder b: In het verleden zijn vaak bestellingen van de winkel fout gegaan. Klager heeft in de patiëntenraad gezeten en heeft die bewuste dag een medewerker van de winkel aangesproken op deze fouten. Hij deed voorstellen/suggesties voor verbeteringen. De medewerker zou hier niet van gediend zijn geweest en klager hebben geschoffeerd. Klager betwist een ruit te hebben kapot gemaakt. Hij heeft een paal gepakt en deze op de grond gegooid. Er heeft een herstelgesprek plaatsgevonden. Dit was met het hoofd van de winkel en niet met de betreffende medewerker. Deze was niet aanwezig. Er volgde nog een herstelgesprek, waar wederom de betreffende medewerker niet bij aanwezig was. In het gesprek op 17 december 2018 is aan klager medegedeeld dat hij weer welkom was in de winkel. Klager kan in dat kader dan ook niet plaatsen dat op 21 december 2018 het afdelingsarrest is verlengd. Vanaf 4 januari 2019 mocht klager weer onder begeleiding naar de winkel en vanaf 8 februari 2019 zonder begeleiding. Indien een medewerker geen herstelgesprek met klager wenst aan te gaan, dan hoeft het voor klager ook niet.

Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Ten aanzien van het beklag onder a: Zoals toegelicht in het directiecommentaar van 4 februari 2019 was er sprake van een onrustige periode rondom klager. Hij was in afzondering geplaatst in verband met ernstige en gerichte agressie richting de sociotherapie, en ook daaraan voorafgaand was er sprake van een incident op de werkzaal. De eerste periode in afzondering was er sprake van veel geladenheid/boosheid, en konden er (nog) geen afspraken met klager worden gemaakt. Omdat hij niet goed in te schatten was en er geen afspraken met hem gemaakt konden worden, was het behandelteam van mening dat het bezoek begeleid zou moeten plaatsvinden, ongeacht het feit of de ouders constructieve netwerkleden zijn. Zoals aangegeven is de ouders medegedeeld dat het bezoek begeleid zou moeten plaatsvinden en is hen uitgelegd waarom deze beslissing genomen was, waarop zij er zelf voor hebben gekozen om niet te komen. Ten aanzien van het beklag onder b: Zoals in het directiecommentaar van 8 februari 2019 te lezen is, was er op 20 november 2018 sprake van een incident in de kliniekwinkel. Dit hebben de winkelmedewerkers als dusdanig heftig/bedreigend ervaren, dat de beveiliging klager naar zijn afdeling heeft gebracht. Besloten is dat klager eerst een maand niet in de winkel mocht komen en dat er een herstelgesprek zou moeten plaatsvinden. Het behandelteam heeft klager een begeleidingskaart opgelegd, alsmede een tijdelijke verbod om in de winkel te komen. Een eerste poging tot een gesprek is gestrand, omdat klager denigrerende opmerkingen maakte over de winkelmedewerker van het incident en over de begeleidend sociotherapeut. Uiteindelijk heeft op 17 december 2018 een gesprek plaatsgevonden met (een deel van) de medewerkers van de winkel, maar in dat gesprek gaf klager zelf aan met de medewerker van het incident niet te kunnen en willen herstellen. In het gesprek is hij nog altijd op momenten furieus. Geconcludeerd is dat het herstelgesprek niet naar (volledige) tevredenheid is verlopen en er is besloten de begeleidingsmaatregel te continueren.

3.         De beoordeling

Ten aanzien van het beklag onder a:

Ingevolge artikel 37, eerste en vierde lid, van de Bvt heeft de verpleegde het recht ten minste gedurende een uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen, waarbij het hoofd van de instelling kan bepalen dat tijdens het bezoek toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid, van de Bvt. Tevoren wordt aan de verpleegde mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht.

In artikel 35, derde lid, van de Bvt staan, onder meer, de volgende belangen vermeld:

a. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen en
b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.

Uit de stukken volgt dat klager in afzondering zat in verband met ernstige en gerichte agressie richting de sociotherapie, aanhoudende boosheid, geen samenwerking willen zoeken en het niet kunnen maken van afspraken. Nu klager nog dreigend, boos en geladen was en nog geen goede afspraken met hem te maken waren, was het behandelteam van mening dat het bezoek alleen onder toezicht verantwoord was ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en ter handhaving van de orde en de veiligheid in de instelling, ongeacht het feit dat de ouders constructieve netwerkleden zijn. De ouders van klager, die op bezoek zouden komen, zijn hiervan op de hoogte gesteld en zij hebben er vervolgens voor gekozen om het bezoek niet te laten doorgaan. De beroepscommissie is van oordeel dat conform de wettelijke vereisten is gehandeld en de beslissing tot het uitoefenen van toezicht tijdens het bezoek kan niet als onredelijk of onbillijk worden beschouwd. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. Voor zover is geklaagd over de omstandigheid dat het bezoek onder toezicht slechts voor één uur kon plaatsvinden, wordt hierover pas in beroep voor het eerst geklaagd. De beroepscommissie is van oordeel dat met een dergelijke uitbreiding van het beklag de gronden van het oorspronkelijke beklag worden verlaten en dat klager in zoverre niet-ontvankelijk is in het beroep. Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat indien zij klager wel in dit onderdeel van het beroep had kunnen ontvangen, dat het tussen klager en zijn ouders toestaan van bezoek voor de duur van een uur niet kan worden aangemerkt als een beslissing van het hoofd van de instelling waartegen op grond van artikel 56 van de Bvt beklag openstaat, nu de beslissing niet kan worden aangemerkt als een beperking van het contact met de buitenwereld zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, onder c, van de Bvt, nu het klager is toegestaan om in ieder geval een uur bezoek per week te ontvangen.

Ten aanzien van het beklag onder b:

Aan de orde is klagers beroep dat is gericht tegen de inhoudelijke ongegrondverklaring van zijn beklag, gericht tegen de verlenging van de begeleidingskaart. Hetgeen in beroep hieromtrent is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a en b, voor zover dit het oorspronkelijke beklag betreft en voor zover in beroep aan de orde, ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden. Ten aanzien van de uitbreiding van het beklag ter aanzien van onderdeel a in beroep verklaart de beroepscommissie klager niet-ontvankelijk in het beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 4 oktober 2019.              

 

 

                            secretaris                                                     voorzitter

           

 

 

 

 

 

 

Naar boven