Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2955/GA, 15 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:15-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2955/GA

betreft: [klager]                                               datum: 15 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.S. van der Horst, namens […] verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 15 februari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Arnhem, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. T.S. van der Horst om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – betreft de oplegging van een disciplinaire straf van een geldboete van € 25,= wegens het weigeren mee te werken aan de visitatie voorafgaand aan het transport, waardoor onnodige transportkosten zijn gemaakt (A-2019-024).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Volgens klager is het schriftelijk verslag niet aangezegd. Pas tijdens het verhoor door de directeur in het kader van de oplegging van de disciplinaire straf werd klager voor het eerst met het schriftelijk verslag geconfronteerd. Hierdoor heeft hij zich niet kunnen beraden op zijn verdediging en zich niet kunnen voorbereiden op het gesprek met de directeur. Ook is in de beslissing van 9 januari 2019 niet aangegeven door welke andere straf de geldboete zal worden vervangen wanneer de boete niet binnen de daarvoor gestelde termijn zal worden voldaan, hetgeen in strijd is met de Pbw. Dat de directeur met klager zou hebben besproken dat het bedrag in termijnen voldaan zou mogen worden, doet hier volgens klager niet aan af. Verder volgt klager de beklagcommissie niet in de overweging dat dit gebrek in zijn voordeel uitvalt. Klager acht het onwaarschijnlijk dat geen sanctie zal volgen in het geval dat hij niet aan de opgelegde betalingsverplichting meewerkt/kan meewerken. Dat de beslissing niet met voldoende zorgvuldigheid is genomen door de directeur, blijkt volgens klager ook uit het feit dat de directeur in de beslissing aangeeft dat klager niet zou hebben meegewerkt aan de fouillering. Dit is onjuist. Klager heeft geen bezwaar gemaakt tegen de fouillering, hij heeft geweigerd medewerking te verlenen aan de visitatie. Volgens klager is het weigeren om medewerking te verlenen aan visitatie geen feit dat onverenigbaar is met de orde of veiligheid binnen de inrichting. Tot slot stelt klager dat hem in redelijkheid niet kan worden verweten dat door zijn handelswijze onnodige transportkosten zijn gemaakt. Klager was namelijk niet op de hoogte van het feit dat hij voordat hij op transport gaat gevisiteerd diende te worden. Zo is klager eerder op transport geweest, zonder dat hij voorafgaand daaraan werd gevisiteerd. In de folder ‘Vervoer vanuit de inrichting’ wordt de verplichting tot visitatie niet vermeld en klager heeft nooit een exemplaar van de huisregels ter inzage gekregen. Klager verzoekt om het beklag alsnog gegrond te verklaren en een passende tegemoetkoming toe te kennen. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Het schriftelijk rapport is aan klager voorgelezen door de directeur. Hiermee is hem het rapport aangezegd. De directeur stelt dat de Pbw geen termijn stelt voor het aanzeggen en het op de hoogte stellen van de directeur, enkel dat het niet buitenproportioneel lang mag duren. In klagers geval was daar geen sprake van. Nadat klager is gehoord, is hem een disciplinaire straf opgelegd. Daarnaast geeft de directeur aan dat het niet vermelden van een alternatieve straf bij niet tijdige betaling van de geldboete in het voordeel van klager is. Het niet tijdig betalen wordt in een geval als het onderhavige niet gesanctioneerd. Klager heeft in overleg met een personeelslid zelf kunnen aangeven binnen welke termijn hij de geldboete zou betalen. Dit kon gedaan worden door middel van een betalingsregeling. Volgens de directeur vormt het niet voldoen aan de regelgeving van de inrichting op zichzelf al een verstoring van orde, rust en veiligheid binnen de inrichting. In paragraaf 2.4.2 van de huisregels van de inrichting staat: “Indien u op de dag van het transport weigert mee te gaan kunt u hiervoor disciplinair worden gestraft”. Klager heeft door het weigeren van de visitatie voorafgaand aan het transport geweigerd om mee te gaan op transport. Voorts staat in dezelfde paragraaf van de huisregels dat gedetineerden voorafgaand aan transport worden gevisiteerd. Aan klager is de procedure van het transport drie keer uitgelegd en een vierde mogelijkheid geboden om op transport te gaan. De huisregels zijn op elke afdeling en in de bibliotheek te vinden.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 50, eerste lid, van de Pbw, deelt een ambtenaar of medewerker, indien hij constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, dit de gedetineerde mede. Op het schriftelijk verslag van 9 januari 2019 is genoteerd: “Aan de gedetineerde is deze verslaglegging niet meegedeeld”. Zoals de beroepscommissie eerder heeft geoordeeld schrijft de wet het aanzeggen van het verslag dwingend voor als voorwaarde voor het opleggen van een disciplinaire straf (RSJ 21 december 2015, 15/3257/GA). Uit voorgaande uitspraak volgt dat als aan de gedetineerde niet wordt medegedeeld dat er een schriftelijk verslag aan de directie zal worden gedaan, terwijl op grond van een dergelijk verslag later wel een disciplinaire straf wordt opgelegd, dat tot gevolg heeft dat een klacht tegen die beslissing gegrond moet worden verklaard. Dat de directeur het verslag aan klager heeft voorgelezen, maakt niet dat is voldaan aan het bepaalde in art. 50, eerste lid van de Pbw. Gelet op het voorgaande oordeelt de beroepscommissie dat niet is voldaan aan de vereisten in artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Het beroep zal alleen hierom al gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie is verder van oordeel dat de straf in redelijkheid kon worden opgelegd, gelet op de gedragingen van klager, namelijk het weigeren van de visitatie. In de huisregels staat immers dat gedetineerden voorafgaand aan transport worden gevisiteerd. De beroepscommissie houdt daarmee rekening bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming. De beroepscommissie bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 5,= toekomt.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D. van der Sluis, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 15 oktober 2019.

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven