nummer: R-19/2860/TB
betreft: [klager] datum: 10 oktober 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.F. van der Brugge, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 5 februari 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 12 september 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting te Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.F. van der Brugge, en namens verweerder, […] en […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Verweerder heeft beslist klager te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van FPC de Pompestichting (hierna: de Pompestichting).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 5 januari 2011 aangevangen. Klager is eerst geplaatst in FPC Veldzicht (hierna: Veldzicht). Op 29 januari 2014 is klager geplaatst in FPC De Rooyse Wissel (hierna: De Rooyse Wissel). Deze instelling heeft klager op 26 april 2018 aangemeld voor plaatsing in een longstayvoorziening. Op 25 april 2018 en 23 augustus 2018 is door de psychiater respectievelijk de psycholoog een pro justitia-rapportage uitgebracht. Zij hebben zich beiden van advies onthouden nu klager heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Bij advies van 10 december 2018 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing longstay forensische zorg (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstay-indicatie heeft kunnen komen. Vervolgens is klager op 4 februari 2019 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting. Verweerder heeft op 5 februari 2019 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze overplaatsing is inmiddels gerealiseerd.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Door klager is op 16 januari 2019 verzocht om te worden overgeplaatst naar de resocialisatieafdeling van de Pompestichting in Zeeland. Op dit verzoek is niet gereageerd door de verweerder. Klager persisteert bij zijn standpunt dat hij niet thuis hoort in een hoog beveiligde inrichting. In de pro justitia rapportages en het besluit van de Adviescommissie staan veel vermeldingen die volgens klager zijn geknipt en geplakt uit eerdere documenten. Klager heeft in Veldzicht verbleven en is vervolgens in De Rooyse Wissel geplaatst. Klager heeft meerdere therapieën gevolgd en tijdens zijn verblijf in De Rooyse Wissel is tegen hem gezegd dat zou worden toegewerkt naar het verkrijgen van verlof, nu men mogelijkheden zag met het beginnen met begeleid verlof. Dit is echter nooit opgestart. Klager wordt tegengeworpen dat hij een nekklem bij een medepatiënt zou hebben toegepast, hetgeen juist is, maar verzuimd wordt om daarbij aan te geven dat klager door deze patiënt werd aangevallen. Indien een medewerker zou hebben gehandeld zoals klager had gedaan, dan zou worden gesteld dat de medewerker adequaat had gehandeld. Klager is serieus in zijn voornemen om weer deel uit te gaan maken van de maatschappij. Bij de verlenging van klagers tbs-maatregel is aangegeven dat gewerkt dient te worden aan klagers resocialisatie. Klager mag op grond van de wet weigeren om mee te werken aan een psychiatrisch en psychologisch onderzoek. Daarnaast gebruikt het Ministerie informatie van klager die al twee jaar oud is, terwijl beslissingen enkel gebaseerd mogen worden op informatie van maximaal één jaar oud. Klager heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek, nu naar zijn mening de rapporteurs niet onafhankelijk waren. Klager heeft vertrouwen gehad in één psychiater in De Rooyse Wissel. Deze psychiater was eerlijk tegen hem en keek niet naar oude stukken. Tegen klager wordt telkens gebruikt dat hij een medepatiënt zou hebben aangevallen, terwijl klager zich alleen heeft verweerd. De commissie die over het verlofadvies ging heeft gewacht met het uitbrengen van haar advies totdat de psychiater met pensioen ging. Klager is niet geboren om levenslang te worden vastgehouden. Klager heeft weinig vertrouwen in de rapporteurs. Klager is erg rechtlijnig in zijn denken. Volgens klager worden in de beoordeling zaken betrokken die niet van belang zijn. Klager hoort niet thuis op een longstay afdeling. Hij dient te worden geplaatst op een afdeling met behandelmogelijkheden.
Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
Klager heeft geen vertrouwen in het behandelteam. Dit is eerder geconstateerd tijdens de behandelpogingen die zijn gedaan in Veldzicht en De Rooyse Wissel. Zeven jaar lang is getracht om de behandeling te starten, maar klager vervalt elke keer in weerstand door zijn wantrouwen. Klager is overgeplaatst naar FPK de Beuken van Trajectum voor een observatieperiode. Ook gedurende deze periode heeft hij zijn houding voortgezet en er worden weinig mogelijkheden gezien voor het doorbreken van de behandelimpasse. Derhalve is geconcludeerd dat klager op een LFPZ-voorziening dient te worden geplaatst. Klager heeft zich verzet tegen deze plaatsing. Toen is nogmaals gekeken of het mogelijk was om de impasse in klagers behandeling te doorbreken, maar na een korte periode waarin klager een positief beeld liet zien, is de behandeling weer in een impasse beland. De pro justitia rapporteurs hebben getracht om klager te onderzoeken, maar klager weigerde hen te spreken. Klager heeft alle samenwerking en behandelmogelijkheden in de kliniek afgehouden. De risicofactoren zijn daarom onverminderd. Bij een terugkeer in de samenleving is sprake van een verhoogd risico op recidive. Klagers wens was om te vertrekken uit De Rooyse Wissel. Klager stelt dat hij geen vooruitzichten heeft in Zeeland, doch het doel van plaatsing op een LFPZ-voorziening is juist of mede, dat door het wegvallen van behandeldruk kan worden gekeken hoe naar een passende vorm van resocialisatie kan worden toegewerkt. De overplaatsing sluit aan bij de wens van klager om niet te worden lastiggevallen om deel te moeten nemen aan behandeling. Het verzoek van klager tot overplaatsing naar een reguliere resocialisatieafdeling is ingediend na het in gang zetten van de plaatsing op een LFPZ-voorziening. Per brief van 31 januari 2019 is klager geïnformeerd met betrekking tot de plaatsing op een LFPZ-voorziening. Dit kan impliciet worden opgevat als een afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing. De beroepscommissie is in de onderhavige procedure bevoegd om het onderhavige besluit tot plaatsing op een LFPZ-voorziening te vernietigen, maar is niet bevoegd om te beslissen op het verzoek tot plaatsing op een resocialisatieafdeling. Klager heeft in de kliniek aangegeven dat hij met begeleid verlof wenst te gaan. In dat kader heeft de behandelcoördinator verlofvoorwaarden opgesteld. Klager dient deze nog te ondertekenen. Indien overeenstemming wordt bereikt over de verlofvoorwaarden kan, indien klagers beveiligingsniveau wordt bijgesteld van hoog naar laag, worden toegewerkt naar het op (begeleid) verlof gaan.
4. De beoordeling
Namens klager is op 16 januari 2019 een verzoek tot overplaatsing naar de resocialisatieafdeling gedaan, op welk verzoek door (of namens) verweerder niet expliciet is gereageerd. Het verzoek tot overplaatsing valt buiten de reikwijdte van de onderhavige beroepsprocedure. De beroepscommissie merkt op dat namens verweerder hieromtrent reeds is aangegeven dat het zorgvuldiger zou zijn geweest om klagers verzoek expliciet af te wijzen. Volgens het door verweerder gevolgde beleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg, in aanmerking voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, indien
a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke of psychische schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,
b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot onder a) genoemde delict komt,
c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten beveiliging en toezicht kan,
d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar.
De uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, waaronder de aanmelding van 26 april 2018 voor de plaatsing van klager in een longstayvoorziening en het advies van de LAP van 10 december 2018, zijn naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Ze kunnen worden betrokken bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een LFPZ-voorziening. Verweerder heeft er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in De Rooyse Wissel niet langer aan het doel daarvan beantwoordde en dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een LFPZ-voorziening voldoet. Derhalve moet een LFPZ-voorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager niet behandelbaar is gebleken en dat nog sprake is van een onverminderd hoog recidiverisico. Uit de onderliggende stukken volgt dat klager in twee tbs-inrichtingen een behandeling is (aan)geboden en dat, vanwege de ontstane behandelimpasse in De Rooyse Wissel, een observatie is aangevraagd bij FPK de Beuken van Trajectum, om te onderzoeken of er mogelijkheden waren voor het aanvragen van een derde behandelpoging. Na een observatieperiode van bijna drie maanden was de conclusie dat weinig mogelijkheden werden gezien nu klager niet te motiveren was om deel te nemen aan welke vorm van onderzoek of behandeling dan ook. Vanwege klagers verzet tegen de plaatsing op een LFPZ-voorziening is in De Rooyse Wissel nog getracht om klagers behandeltraject middels een individueel gerichte, zeer gestructureerde aanpak vlot te trekken, maar na een korte positieve periode is weer een behandelimpasse ontstaan. In het advies van de LAP wordt nog opgemerkt dat door het wegvallen van de behandeldruk binnen de LFPZ mogelijk een nieuw perspectief voor klager kan ontstaan. Alles overwegende is de beroepscommissie van oordeel dat het besluit van verweerder om klager, na afweging van alle in aanmerking komende belangen, te plaatsen in een LFPZ-voorziening niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 10 oktober 2019.
secretaris voorzitter