nummer: R-18/2006/GA
betreft: [klager] datum: 10 september 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 19 september 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Klager, zijn raadsvrouw mr. M.W. Bouwman en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 2 augustus 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de omstandigheid dat klagers casemanager niet heeft gereageerd op klagers verzoekbriefjes en heeft geweigerd om bij klager langs te gaan, alsmede de onterechte plaatsing in het huis van bewaring (hvb) (AE 2018/415). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Nadat klager op 4 mei 2018 in de p.i. Alphen is binnengekomen heeft het langer dan een maand geduurd alvorens klager met de casemanager heeft kunnen spreken. Klager heeft ten onrechte wekenlang in een hvb gedetineerd gezeten, terwijl hij onmiddellijk in een gevangenis had moeten worden geplaatst. De directeur persisteert bij hetgeen bij de beklagrechter is aangevoerd.
3. De beoordeling
In paragraaf 4.3.3.1 van de huisregels van de p.i. Alphen is bepaald dat wanneer een gedetineerde in eerste aanleg is veroordeeld tot een gevangenisstraf, en zijn strafrestant meer dan drie maanden bedraagt, de afdeling Detentie &Re-integratie (D&R) begint met een selectieprocedure voor plaatsing in een gevangenis of een andere detentiemodaliteit. Klager geeft in zijn klaagschrift aan dat hij op 30 april 2018 is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. Op 4 mei 2018 is klager binnengekomen in de p.i. Alphen. Door onduidelijkheid omtrent klagers vonnis, dat aanvankelijk verkeerd was ingevoerd, is klager niet direct geselecteerd. Als gevolg hiervan moest er eerst duidelijkheid verkregen worden omtrent de straftitel van klager waardoor klager enige vertraging in zijn selectie heeft opgelopen. Uit de reactie van de directeur van 19 juni 2018 volgt dat klager, in de periode die hij in de p.i. Alphen heeft verbleven, is gescreend en dat zijn selectie is geschreven en besproken. Ook is er op klagers verzoek contact gelegd met klagers bewindvoerder omtrent zijn identiteitsbewijs en zorgverzekering. Tevens is klager de dag voor zijn overplaatsing op 15 juni 2018 ‘gekleurd’ in het Multi Disciplinair Overleg (MDO). Naar aanleiding van klagers verzoekbriefjes is twee keer met klager gesproken door de casemanager en heeft klager ook memo’s ontvangen waarin daaraan wordt gerefereerd. De beroepscommissie is van oordeel dat niet gebleken is dat de casemanager onzorgvuldig of niet voortvarend genoeg heeft gehandeld. Nu klager binnen zes weken na binnenkomst is geselecteerd en overgeplaatst, acht de beroepscommissie dit geen onredelijke termijn. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 10 september 2019.
secretaris voorzitter