Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4364/GB, 07 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/4364/GB

Betreft:            [klager]                                                           datum: 7 oktober 2019         

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 1 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een gevangenis in de regio Den Haag afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 28 augustus 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

In de bestreden beslissing wordt gesteld dat aan klager strafonderbreking is verleend alsook dat hij meewerkt aan zijn terugkeer naar zijn land van herkomst. Klager is van de veronderstelde strafonderbreking niet op de hoogte. Ook is de conclusie dat hij meewerkt aan zijn terugkeer naar het land van herkomst onjuist; dit wil klager juist voorkomen. Hieromtrent staan onjuistheden vermeld in het vrijhedenadvies van 16 april 2019. Als argument voor de afwijzing wordt ten onrechte aangevoerd dat voor plaatsing in een bijzondere opvang, de p.i. Ter Apel de enige mogelijkheid is. Het Detentiecentrum (DC) te Rotterdam is echter ook een optie. Voorts wijst de Minister op de communicatiemiddelen die in de p.i. Ter Apel ter beschikking zijn gesteld. Skype is echter voor klager geen optie, nu zijn moeder hiertoe niet in staat is. Het gaat dus niet goed met de gezondheid van de moeder van klager en in de belangenafweging dient rekening te worden gehouden met de situatie van klager. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en alsnog een beslissing te nemen die tegemoet komt aan klagers verzoek. Tevens verzoekt klager de proceskosten te vergoeden die hieraan ten grondslag liggen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Bij beslissing van 16 april 2019 is aan klager strafonderbreking ex artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling tvi) verleend. Voor de voorbereiding van deze terugkeer is het van belang dat klager in de p.i. Ter Apel verblijft. Klager is niet in het bezit van een geldig paspoort en er zal een laissez passer worden afgegeven waarmee klager toegang krijgt tot Marokko. Dit document moet worden afgegeven door de Marokkaanse ambassade. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is op dit moment in onderhandeling met klager over de daadwerkelijke uitzetting. Het verblijf van klager in de p.i. Ter Apel is hiervoor noodzakelijk. Namens klager is aangevoerd dat plaatsing in het DC Rotterdam ook een optie is. Het DC Rotterdam is echter aangewezen als inrichting voor de opvang van mensen in vreemdelingenbewaring. Hoewel de medisch adviseur vanwege de medische gesteldheid van klagers moeder een overplaatsing op medische gronden geïndiceerd acht, heeft de uitvoering van het besluit inzake strafonderbreking prioriteit. Klager kan een verzoek tot incidenteel verlof doen om zijn moeder een bezoek te brengen.

4.         De beoordeling

4.1.      De gevangenis van de p.i. Ter Apel is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau, tevens zijnde een inrichting die, gelet op het bepaalde in artikel 20b, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling spog), is aangewezen voor de opvang van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Dit zijn gedetineerden die geen rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben en ten aanzien van wie voorlopige hechtenis ingevolge een bevel van gevangenneming of gevangenhouding, een vrijheidsstraf of een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer wordt gelegd.

4.2.      De beroepscommissie stelt vast dat klager geen rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft en dat een plaatsing in de gevangenis van de p.i. Ter Apel zodoende, gelet op het bepaalde in artikel 20b, eerste lid, van de Regeling spog, in beginsel voor hem is aangewezen. Blijkens de toelichting bij dit artikel onderscheiden strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf zich van andere (groepen) gedetineerden daar zij in beginsel na het ondergaan van hun straf niet in de Nederlandse samenleving zullen terugkeren. Dit rechtvaardigt een beleid waarbij strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen worden geselecteerd voor een inrichting waarin de detentie mede dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereidingen op het vertrek uit Nederland en de terugkeer naar het land van herkomst. De bijzondere opvang zorgt ervoor dat voldoende ruimte kan worden geboden aan de activiteiten van de DT&V en andere (keten)partners die een rol spelen bij het realiseren van het vertrek uit Nederland en de terugkeer naar het land van herkomst (Wijziging van de Regeling spog met ingang van 23 maart 2009, Stcrt. 2009, nr. 56). 

4.3.      Uit het dossier komt naar voren dat aan klager bij besluit van 16 april 2019 strafonderbreking ex artikel 40a van de Regeling tvi is verleend. Blijkens de inlichtingen van de Minister werkt de DT&V op dit moment aan klagers daadwerkelijke uitzetting naar Marokko. In dit stadium van die procedure kan de beslissing om klagers overplaatsingsverzoek af te wijzen, ondanks dat een overplaatsing op medische gronden volgens de medisch adviseur geïndiceerd is, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Dat klager kennelijk niet (meer) wil meewerken aan een uitzetting naar Marokko, maakt dit niet anders. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.4.      Ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsvrouw de proceskosten van de beroepsprocedure te vergoeden, overweegt de beroepscommissie dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter,  voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 7 oktober 2019.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven