Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4296/GB, 07 oktober2019, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/4296/GB

Betreft:            Klager                          datum: 2 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.F. van der Brugge, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 juli 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.), in het kader van een gestapeld traject, afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 16 augustus 2016 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 19 februari 2019 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep zodat de uitspraak van het Hof onherroepelijk is geworden. Het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) - en daarmee de bestreden beslissing - is daarom op onjuiste informatie gebaseerd. Gelet op klagers einddatum en de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), komt klager in aanmerking voor een gestapeld traject. Hoewel klager een belast verleden heeft, is ‘recidivegevaar’ onvoldoende grond om tot de bestreden beslissing te kunnen komen. Het is juist voor klager van groot belang is dat hij zich via een resocialisatietraject kan voorbereiden op een terugkeer in de maatschappij. Hij gedraagt zich goed in detentie, is gepromoveerd en is gemotiveerd om te werken aan zijn re-integratie en een delict vrije toekomst, zo volgt ook uit een recent reclasseringsadvies. Het is moeilijk gebleken om een goedgekeurd verlof- of verblijfadres te vinden; er zijn al vier verlofadressen afgewezen. Het huidige voorgestelde - en goedgekeurde - verlofadres mag geen beletsel zijn voor plaatsing in een z.b.b.i. De bewoner van het adres wil eerst kijken of klager zich aan de gemaakte afspraken kan houden. Als dat het geval is, zal hij zich daar ook kunnen inschrijven.

3.2.      De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar wegens - kortgezegd - een woningoverval, een overval op een winkel, vuurwapenbezit en overtreding van de Opiumwet. Zijn einddatum is bepaald op 8 januari 2021. Klagers verzoek tot plaatsing in een gestapeld traject is afgewezen, omdat hij niet voldoet aan de eisen van de Regeling. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Regeling, kan een gedetineerde voor plaatsing in een z.b.b.i. of afdeling in aanmerking komen wanneer er een door de  Minister goedgevonden voorstel voor deelname aan een p.p. is. Daar is in dit geval geen sprake van. Het reclasseringsadvies ten aanzien van het p.p. en het deeladvies EC ontbreken. Uit het selectieadvies van de p.i. Lelystad van 26 juni 2019 volgt dat er geen werkgever voor klager is benaderd, omdat hij zich niet op het verlofadres mag inschrijven. Uit het reclasseringsrapport van 13 december 2018 volgt dat de reclassering het recidiverisico ‘gemiddeld’ tot ‘hoog’ inschat. In haar advies van 22 april 2019 wijst het OM ook op het herhalingsgevaar. Dat klager gepromoveerd is en gemotiveerd is om te werken aan zijn re-integratie, doet hieraan niet af.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd. Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen in afwijking van het eerste lid tevens voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling in aanmerking komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een penitentiair programma aanwezig is. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.

4.2.      Uit de inlichtingen van de Minister, waaronder het selectieadvies van de p.i. Lelystad van 26 juni 2019, volgt dat de politie het door klager opgegeven verlofadres geschikt heeft bevonden maar dat hij zich daar niet kan inschrijven. Daarbij volgt eveneens uit het selectieadvies dat het OM negatief heeft geadviseerd over klagers plaatsing in een gestapeld traject, ook in het aanvullende advies, uitgebracht nadat de strafzaak van klager onherroepelijk is geworden. Daarnaast is er (nog) geen werkgever benaderd voor klager. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt, omdat klager niet voldoet aan de gestelde eisen voor plaatsing in een z.b.b.i., gevolgd door deelname aan een p.p. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 2 oktober 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven