Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4003/GA, 03 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:03-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/4003/GA

Betreft:            [klager]                                    datum: 3 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.C.M. Sprenger, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 18 juni 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 23 augustus 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.C.M. Sprenger, en namens de directeur […], juridisch medewerker. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 18 juni 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager overhandigt ter zitting papieren waaruit blijkt dat in 2014 een eerdere tbs-behandeling is beëindigd. Er is toen na psychiatrisch onderzoek niet gebleken van een stoornis bij klager. Het feit dat klager gezond is verklaard, wordt genegeerd. Ondanks zijn bejegening in het PPC heeft hij twee jaar geen medicatie gehad. Klager heeft geen medicatie nodig. Ze moeten hem met rust laten, dan gaat het goed. Klager hangt opnieuw een veroordeling tot tbs boven het hoofd. Klager wil niet behandeld worden, zolang hij nog niet afgestraft is. Hij wordt daar kwaad over en het roept irritatie bij hem op. De diagnose stamt uit 1998. Ze snuffelen in zijn EPD (elektronisch patiëntdossier) en gebruiken de tbs-rapportage als grond voor de dwangbehandeling. Klager wordt beschuldigd van bedreiging. Hij heeft zich echter verweerd. Hij was niet dreigend. Ze hebben niet op de alarmbel gedrukt om hem af te zonderen. Klager is recalcitrant en dat verklaart het gedrag dat wordt beschreven. Het proosten was bijvoorbeeld sarcastisch bedoeld, zo van “jullie hebben het voor elkaar”. Klager heeft het behandelplan ondertekend, maar is het daar niet mee eens. Hij wil in gesprek blijven. Klager wil naar een andere afdeling waar hij een andere psychiater kan spreken. Klagers angst is dat stug wordt doorgegaan met de dwangbehandeling. Namens klager is het beroep aan de hand van een pleitnotitie toegelicht. Zakelijk weergegeven is aangevoerd dat geen sprake is van een psychiatrisch beeld, dat geen sprake is van gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste en tweede lid, van de Pbw, dat de raadsman geen kennis heeft kunnen nemen van enig behandelplan en dat niet is voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. Klager gaat weer naar het Pieter Baan Centrum voor onderzoek; daarop heeft de verdediging in de strafzaak aangedrongen. Hij zegt niet alleen dat niets met hem aan de hand is, er zijn ook rapportages waaruit dit blijkt. Als klager in een tbs-kliniek wordt geplaatst, gaan ze ook weer kijken wat er met hem aan de hand is. Namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager heeft op een later moment alsnog toestemming gegeven voor het toesturen van het behandelplan. In het behandelplan staat dat klager het daarmee niet eens is. Het gaat in deze procedure niet om het medisch oordeel, maar de beoordeling of de directeur op grond van de adviezen zijn beslissing heeft kunnen nemen. Uit de adviezen blijkt van psychische symptomen. Er is een stoornis en vanuit die stoornis voortvloeiend gevaar. Klager doet dreigende uitspraken. Op 5 en 6 juni 2019 heeft hij een personeelslid met de dood bedreigd. Klager is in afzondering geplaatst en er is een b-dwangbehandeling gestart. De klacht die klager hiertegen heeft ingediend, wordt in september behandeld bij de commissie van toezicht. Mede gezien het delict is er gevaar voor anderen. Tevens is er gevaar voor maatschappelijke teloorgang, want klager verzorgt zichzelf niet goed en maakt zijn cel niet schoon. Een psychoticum helpt de stoornis te behandelen, afzondering is geen goed alternatief. Klager vindt zichzelf niet ziek. Met hem zijn zijn voorkeuren besproken, maar hij wil geen medicatie. De dwangbehandeling is effectief gebleken. Klager komt beter in contact. Hij heeft geoefend op de groep en is teruggeplaatst op de afdeling. De behandelaren zien een duidelijke verandering. Dat klager de eerste twee jaar geen medicatie heeft gekregen, betekent niet dat er geen stoornis of gevaar is.

3.         De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 46e in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Voorts heeft de directeur, na toestemming van klager, het behandelingsplan van klager overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen. Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren. Klager is gediagnosticeerd met een paranoïde psychotisch toestandsbeeld, vermoedelijk in het kader van een schizofreniespectrum stoornis. Vanuit paranoïdie en agitatie vormt klager een gevaar voor zijn behandelaren en het verplegend personeel. Hij heeft personeel meermalen met de dood bedreigd. Klager wordt verdacht van het plegen van een levensdelict. Verder heeft hij psychotische ideeën over het water. Het dreigende gevaar bestaat uit gevaar jegens derden met daarbij het risico dat klager een ander van het leven zal beroven of ernstig letsel zal toebrengen. Tevens is er gevaar voor maatschappelijke teloorgang en zelfverwaarlozing. Daarnaast is er gevaar dat klager agressie van derden jegens zichzelf afroept. Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zijn geen alternatieven beschikbaar voor de noodzakelijke behandeling dan behandeling met een antipsychoticum. Afzondering kan niet worden gezien als een adequaat alternatief voor de noodzakelijke behandeling. Klager wil geen medicatie innemen. Ziektebesef en ziekte-inzicht ontbreken geheel.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie merkt nog op dat de dwangbehandeling ziet op het wegnemen van gevaar in detentie en daarbuiten, niet op behandeling in verband met een uitspraak van de rechter.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en drs. J.E Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 3 oktober 2019.                     

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven