Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3528/GA, 03 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:03-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3528/GA

betreft: [Klager]           datum: 3 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 12 april 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 16 augustus 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, en mevrouw […], juridisch medewerker bij de p.i. Zwolle. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het feit dat klager op 13 maart 2019 niet in de gelegenheid is gesteld naar aanleiding van een aan hem opgelegde disciplinaire straf met zijn raadsvrouw te bellen (Z1-2019-000311). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft, nadat hem op 13 maart 2019 een disciplinaire straf was opgelegd, de directeur direct verzocht zijn raadsvrouw te mogen bellen. Hij is om 14.20 uur ingesloten en heeft die dag niet meer mogen bellen, hoewel hij het personeel daarom, ook nadat hij was ingesloten, meermaals expliciet heeft verzocht. Er was tussen 14.20 uur en 16.30 uur de gelegenheid te bellen. De directeur heeft dat niet weersproken. De directeur stelt druk te zijn geweest met het afhandelen van rapporten. Niet gebleken is echter dat in die periode geen personeel aanwezig was dat klager had kunnen uitsluiten om hem te laten bellen. Nu hij zo snel mogelijk een schorsingsverzoek door zijn raadsvrouw wilde laten indienen, was evident sprake van een noodzaak hem snel te laten bellen. 13 maart 2019 was op een woensdag. Als hij die dag nog met zijn raadsvrouw had kunnen bellen, zou hij waarschijnlijk nog voor het weekeinde een uitspraak van de schorsingsvoorzitter hebben gehad. Nu hij evenwel pas op donderdag in de gelegenheid is gesteld met zijn raadsvrouw te bellen, kon pas aan het einde van die dag een schorsingsverzoek namens hem worden ingediend en heeft de schorsingsvoorzitter pas na het weekeinde uitspraak kunnen doen. Het schorsingsverzoek had voor toewijzing vatbaar kunnen zijn en dan zou de uitspraak van de schorsingsvoorzitter als mosterd na de maaltijd zijn gekomen. Nu sprake was van een noodzaak met de raadsvrouw te bellen en daartoe de gelegenheid bestond, had dit niet mogen worden geweigerd.
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is niet beperkt in zijn recht op contact met zijn raadsvrouw. Hij heeft een disciplinaire straf opgelegd gekregen naar aanleiding van het weigeren mee te werken aan de afname van een urinecontrole. Op het moment dat de disciplinaire straf aan klager werd opgelegd, moesten nog diverse rapporten op dezelfde afdeling worden afgehandeld. Om de orde en rust op de afdeling te herstellen en het dagprogramma te laten doorgaan is besloten klager eerst in te sluiten en de rapporten af te handelen. Er is niet tegen klager gezegd dat hij niet in de gelegenheid zou worden gesteld met zijn raadsvrouw te bellen. Hij had het afdelingspersoneel kunnen verzoeken hem te laten bellen. Zijn raadsvrouw heeft op 14 maart 2019 een schorsingsverzoek namens klager ingediend. Daaruit blijkt dat wel degelijk contact tussen klager en zijn raadsvrouw heeft plaatsgevonden. Klager is in geen enkel recht beperkt en hem is geen contact met zijn raadsvrouw ontzegd. Nu direct na het aanzeggen van de disciplinaire straf geen gelegenheid was om te bellen en klagers raadsvrouw binnen een dag een schorsingsverzoek namens hem heeft ingediend, is hij niet in zijn rechten geschonden.

3.         De beoordeling

In artikel 39, vierde lid, van de Pbw is bepaald dat de gedetineerde in staat wordt gesteld met de in artikel 37, eerste lid, van de Pbw genoemde personen en instanties – waaronder is begrepen diens rechtsbijstandverlener – telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. Nu klager op 13 maart 2019 een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen en hij daartegen rechtsmiddelen wilde aanwenden, was sprake van een noodzaak tot het bellen met zijn raadsvrouw als bedoeld in artikel 39, vierde lid, in verbinding met artikel 37, eerste lid, van de Pbw. De directeur betwist ook niet dat van een dergelijke noodzaak sprake was. In geding is daarom de vraag of op 13 maart 2019 de gelegenheid bestond klager met zijn raadsvrouw te laten bellen. De beroepscommissie beantwoordt die vraag bevestigend. Van belang is daarbij dat de directeur onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet mogelijk was klager op 13 maart 2019 met zijn raadsvrouw te laten bellen. De omstandigheid dat de directeur die dag nog meer rapporten moest afhandelen en dat de orde en rust op de afdeling moest worden hersteld, is daartoe niet afdoende. Klager had tussen het moment van strafoplegging en het einde van het dagprogramma door een personeelslid kunnen worden uitgesloten teneinde hem in de gelegenheid te stellen met zijn raadsvrouw te bellen. De beroepscommissie zal het beroep, gelet op het voorgaande, gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij ziet aanleiding een tegemoetkoming aan klager toe te kennen en stelt de hoogte daarvan vast op € 5,=.   

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 5,= toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 3 oktober 2019.

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven