Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3276/TA, 09 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:09-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3276/TA

betreft: [klaagster]       datum: 9 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Schepers, namens […], verder te noemen klaagster,  gericht tegen een uitspraak van 11 maart 2019 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 30 augustus 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, is klaagsters raadsman, mr. J. Schepers, gehoord. Hoewel voor klaagsters vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft zij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde - de beslissing d.d. 6 december 2018 tot afzondering van klaagster (klachtnummer : OV 2018-202). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klaagster en het hoofd van de instelling

Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De klacht van klaagster richt zich tegen de afzonderingsmaatregel en niet tegen de daaropvolgende separatiebeslissing. Het oordeel van de beklagcommissie over de separatiebeslissing is onvoldoende deugdelijk gemotiveerd, omdat uit de stukken niet blijkt hoe laat de separatie van klaagster op 7 december 2018 is geëindigd. Klaagster meent dat de situatie onnodig is geëscaleerd. Door die onnodige escalatie als gevolg van het handelen van de sociotherapeuten zijn klaagster de maatregelen opgelegd. Klaagster meent dat haar geen verwijt kan worden gemaakt. Klaagster diende zich op 6 december 2018 naar haar kamer te begeven. Dit ging niet snel genoeg voor de sociotherapeuten, waarna de situatie escaleerde. Zij verstijfde. Klaagster werd vastgepakt door een sociotherapeut, terwijl men weet dat klaagster in zo’n toestand niet aangeraakt dient te worden. Zij reageert hier heel slecht op en wordt dan agressief, zoals in dit geval is gebeurd. Door trauma’s uit het verleden is fysiek contact voor klaagster problematisch. Voor klaagster is een duidelijke grens overschreden. Zij heeft de maatregelen vooral als een straf ervaren. Klaagster heeft een turbulent jaar meegemaakt met veel kamerprogramma’s. Sociotherapie weet dat voor klaagster andere spelregels gelden. Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De oorspronkelijke klacht van klaagster ziet enkel op de afzonderingsmaatregel van 6 december 2018 en niet op de separatiebeslissing van 7 december 2018. Na de separatie is de afzondering op 8 december 2018 op de kamer van klaagster voortgezet. Gezien de cumulatie kan klaagster worden ontvangen in haar klacht. Er was sprake van een onrustige periode, waarbij klaagster in verband met negatief gedrag en een eerder geweldsincident een rustprogramma met vaste rustmomenten op kamer aangezegd heeft gekregen. Op 6 december 2018 deed zich een heftig geweldsincident voor, waarbij klaagster volledig uit de samenwerking en erg agressief en dreigend was. Er is navraag gedaan bij de sociotherapeut. Hij gaf aan dat er echt sprake was van een hele explosieve situatie en dat klaagster echt “uit haar dak ging”. Zij volgde geen enkele instructie op, gooide met spullen en van meewerken was geen sprake. De MGB (medewerker geïntegreerde beveiliging) en de sociotherapeut hebben haar gezamenlijk naar haar kamer begeleid. De sociotherapeut hield klaagster daarbij in een armklem en met haar hoofd omlaag, om verdere escalatie te voorkomen. De betreffende sociotherapeut is een geschoolde BCT-er (bijzonder calamiteiten team) en wist precies waar hij mee bezig was. De eerder opgelopen hoofdwond van klaagster heeft hij niet aangeraakt. Bij incidenten zijn zowel de MGB al de sociotherapie bevoegd om in te grijpen, zij staan als het ware naast elkaar en helpen elkaar.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie merkt op dat de beslissing tot afzondering en separatie, die beide gestoeld zijn op artikel 34 van de Bvt, afzonderlijke beslissingen zijn waartegen ook afzonderlijk beklag moet worden ingediend. Zoals ook ter zitting van de beroepscommissie door de raadsman van klaagster is toegelicht, is het beklag enkel gericht tegen de aan klaagster opgelegde afzonderingsmaatregel van 6 december 2018. De in beklag en beroep aangevoerde gronden die gericht zijn tegen de separatiebeslissing, zullen daarom buiten beschouwing worden gelaten. Op grond van artikel 34 in verbinding met artikel 32, eerste lid, onder a en b van de Bvt is het hoofd van de instelling bevoegd een verpleegde af te zonderen indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen, of de handhaving van de orde of veiligheid in de instelling. Uit de stukken blijkt dat klaagster op 4 december 2018 een rustprogramma is opgelegd met vaste rustmomenten op haar kamer. Op 6 december 2018 heeft klaagster geweigerd één van deze rustmomenten op haar kamer volledig uit te zitten en kwam zij voortijdig de afdeling op. Volgens de door het hoofd van de instelling in het verweerschrift van 6 februari 2019 gegeven beschrijving, weigerde klaagster vervolgens terug te gaan naar haar kamer. Zij liet zich op dat moment door geen enkele medewerker aanspreken. Klaagster schreeuwde en liep boos door de woonkamer. Zij bleef schreeuwen en bood weerstand toen ze werd beetgepakt. Tijdens het lopen maakte ze zich los en duwde hard tegen stoelen. Hierop werd klaagster door getraind personeel beetgepakt en werd een armklem aangelegd waarbij haar hoofd omlaag werd gehouden. Zij begon te gillen en riep naar één van de sociotherapeuten dat hij haar hoofdwond weer wilde laten bloeden. Klaagster bood veel weerstand tijdens het lopen. Zij werd naar haar kamer gebracht en op het moment dat het personeel probeerde de deur op slot te doen, spoog ze een medewerker in het gezicht. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de instelling klaagster af te zonderen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Bovendien biedt de beschreven situatie van 6 december 2018 onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat het personeel op een andere wijze klaagster had moeten benaderen om haar naar haar kamer te begeleiden. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T. Trotman, voorzitter, mr. A. van Holten en dr. T. Jambroes, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 9 oktober 2019

 

            secretaris                                 voorzitter                   

 

 

 

 

 

Naar boven