Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3271/GV, 21 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:21-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3271/GV

betreft: [klager]                                               datum: 21 juni 2019        

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Bij twee urinecontroles heeft klager positief gescoord, maar dit waren slechts minimale overschrijdingen. Bij een andere urinecontrole is geen sprake van fraude, omdat klager op advies van zijn fysiotherapeut veel water moest drinken. Het is 25 jaar geleden dat klager voor het laatst een strafbaar feit heeft gepleegd en met de politie in contact is gekomen. Daarom heeft hij de met hem gemaakte reclasseringsafspraken afgezegd. Voor een zaak uit 2017 is hij vrijgesproken en voor het huidige delict heeft hij hoger beroep ingesteld. Verder is het niet juist dat klager een agressieve persoonlijkheid heeft. Het is in het kader van klagers re-integratie van belang dat aan hem verlof wordt verleend. Ook in de inrichting heeft hij al recidive verlagende programma’s gevolgd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Er is sprake van omstandigheden die een contra-indicatie vormen voor verlofverlening. Klager heeft op 3 januari 2019 bij een urinecontrole positief gescoord op het gebruik van cannabis. Uit de NIFP-rapportage van november 2017 volgt dat bij hem onder andere sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis. Op 10 januari 2018 heeft de reclassering geadviseerd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, omdat klager zich niet aan de afspraken hield, zich niet begeleidbaar opstelde en het aan hem opgelegde contactverbod had overtreden. Uit het reclasseringsadvies van 18 juli 2018 volgt enerzijds dat het recidiverisico en het risico op letselschade als hoog worden ingeschat. Anderzijds kunnen het recidiverisico en het risico op letselschade niet wordt ingeschat, omdat klager de aan hem ten laste gelegde feiten grotendeels ontkent. Om die reden zijn geen recidive verlagende interventies geadviseerd. In het reclasseringsadvies van 24 juli 2018 ten aanzien van een ander aan klager ten laste gelegd delict zijn deze risico’s als gemiddeld ingeschat. Daarnaast is sprake van persoonlijkheidsproblematiek. Het toepassen van elektronisch toezicht kan de aanwezige risico’s onvoldoende opheffen. De beslissing van de Minister is daarom niet onredelijk of onbillijk.       

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, mits elektronische controle wordt toegepast. Klager moet een kans krijgen te bewijzen dat hij met vrijheden kan omgaan.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Op 14 januari 2019 is een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Daarbij is overwogen dat het belang van de samenleving bij voortzetting van de voorlopige hechtenis zwaarder dient te wegen dan het belang van klager. Het verlenen van verlof is hiermee niet te verenigen. Er is sprake van recidivegevaar, gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken en een risico vanuit een persoonlijkheidsstoornis. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden met aftrek, wegens bedreiging, poging tot doodslag, diefstal, heling en handelen in strijd met de Wegenverkeerswet 1994. Tegen dit vonnis heeft klager hoger beroep ingesteld. Aansluitend dient hij (subsidiaire) hechtenis van zes dagen op grond van de wet Terwee te ondergaan. De fictieve einddatum van klagers detentie is op dit moment bepaald op 5 januari 2020. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Op 10 januari 2018 heeft de reclassering de rechter-commissaris geadviseerd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, omdat klager zich niet aan de afspraken hield en het aan hem opgelegde contactverbod had overtreden. Daarbij is opgemerkt dat klager niet intern gemotiveerd lijkt te zijn voor reclasseringstoezicht en de daarbij geboden hulp. Volgens het reclasseringsadvies van 18 juli 2018 kunnen het recidiverisico en het risico op letselschade niet worden ingeschat, omdat klager de hem ten laste gelegde feiten grotendeels ontkent. In het kader van een uitgevoerde risicoanalyse wordt evenwel vermeld dat deze risico’s als hoog worden ingeschat. Aangezien de voorlopige hechtenis is geschorst, wordt ook het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als hoog ingeschat. Uit de stukken blijkt verder dat sprake is van een patroon van grensoverschrijdend gedrag, dat (mogelijk) verband houdt met het feit dat klager op een zwakbegaafd niveau functioneert, met zijn middelengebruik en met de bij hem geconstateerde antisociale persoonlijkheidsstoornis. De advocaat-generaal heeft, onder verwijzing naar het aanwezige recidiverisico, gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken en het risico dat uit klagers persoonlijkheidsstoornis voortvloeit, negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De hierboven genoemde omstandigheden vormen een forse contra-indicatie voor verlofverlening. Ondanks het positieve advies van de vrijhedencommissie rechtvaardigen deze omstandigheden een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Daarom kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, c, d en e van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 21 juni 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven