Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2762/GM, 12 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2762/GM

betreft: [klager]                                               datum: 12 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. M. de Reus namens […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 23 januari 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ter zitting van de beroepscommissie van 14 mei 2019, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. de Reus. De inrichtingsarts van de p.i. Vught heeft meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beroep

De klachten, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 16 december 2018 betreffen de weigering om klager oxycodon te verstrekken op 15 en 16 december 2018.

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht.

De klacht betreft niet het handelen van de inrichtingsarts V. die een protocol heeft opgesteld. Klager lijdt al 27 jaar aan een vallende ziekte. Tijdens een aanval schuimbekt hij, slaat hij overal tegenaan. Hij heeft eerder in de p.i. Vught verbleven en had toen ook deze aanvallen. Aanvullende therapie zorgt ervoor dat de periode tussen de aanvallen langer is. EMDR helpt enigszins. Klager begrijpt niet waarom het door inrichtingsarts V. opgestelde protocol niet bij de stukken is gevoegd. Het medisch dossier is niet volledig. De stukken van Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (SEIN) ontbreken. Klager heeft zes en een half jaar in voormalig Joegoslavië geschoten. Volgens SEIN is dit de aanleiding voor zijn aanvallen. Het protocol schrijft voor om tijdens een insult het licht uit te doen, klager om het half uur te controleren en niet aan te raken. Het protocol wordt niet opgevolgd. Klager heeft hierover ook een klacht ingediend, maar die klacht is nog niet behandeld. In de betreffende periode is in anderhalve week zevenmaal geweigerd om klager oxycodon te verstrekken. De medische dienst volgt het protocol niet goed op. Volgens het protocol mag klager altijd om oxycodon vragen. Hij is er niet verslaafd aan en stopt met het gebruik nadat hij het een paar dagen heeft gebruikt. Hij heeft geen afkickverschijnselen. De bedoeling is dat hem binnen een half uur na het insult medicatie wordt verstrekt, maar dit is nog nooit gelukt. Meestal duurt dit minimaal twee en een half uur. Klager wordt ook uitgelachen. De klacht betreft niet de verstrekking van verkeerde medicatie of de dosering, maar gaat om het niet verstrekken van oxycodon. Gezegd werd dat de medicatie niet leverbaar was, maar volgens de apotheek was de medicatie wel leverbaar. Oxycodon wordt klager verstrekt als pijnbestrijding en werkt. Hij heeft toestemming om de medicatie op cel te hebben. Momenteel heeft hij eenmaal in de zeven à negen dagen een aanval. In het verleden heeft hij eenmaal in de drie dagen een aanval gehad die wel tien en een half uur duurde. Momenteel ondervindt klager geen grote problemen. Als hij nu om oxycodon vraagt, krijgt hij het wel. Klager zal ontbrekende medische informatie nasturen aan de beroepscommissie. De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.

De inrichtingsarts heeft met klager na zijn overplaatsing naar de p.i. Vught duidelijke afspraken gemaakt over zijn medicatieverstrekking. Deze afspraken zijn schriftelijk vastgelegd en aan hem en de afdeling waar hij verblijft, overhandigd. Dit is vastgelegd in klagers medisch dossier op 29 oktober 2018. Dit beleid is op 12 december 2018 op klagers verzoek herzien en wederom schriftelijk vastgelegd en uitgereikt aan betrokkenen. De medicatieverstrekking wordt door de verpleegkundigen en het afdelingspersoneel conform deze afspraken uitgevoerd. Het probleem is dat klager keer op keer het medicatiebeleid naar zijn hand wil zetten. Dit blijkt ook uit de medische informatie van de vorige penitentiaire inrichtingen waar klager verbleef en de beklagzaken die klager heeft ingediend. Het probleem is dan ook niet de daadwerkelijke en juiste verstrekking van de medicatie conform de met hem gemaakte afspraken, maar het feit dat deze verstrekking niet verloopt zoals klager het wenst.

3.         De beoordeling

Uit de stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de afspraken die de inrichtingsarts met klager heeft gemaakt over de verstrekking van oxycodon op 12 november 2018 duidelijk zijn vastgelegd in klagers medische gegevens. Uit de medische gegevens blijkt niet dat klager zich bij de inrichtingsarts heeft gemeld omdat hem geen oxycodon zou zijn verstrekt. De beroepscommissie acht niet aannemelijk geworden dat door of namens de inrichtingsarts gehandeld zou zijn in strijd met het in de medische gegevens vastgelegde beleid. Het handelen door of namens de inrichtingsarts kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.    

Uit de behandeling ter zitting is gebleken dat de klacht vooral het feitelijk niet verstrekken van oxycodon aan klager door het afdelingspersoneel betreft. De beroepscommissie zal om die reden de stukken doorzenden aan de beklagcommissie van de p.i. Vught met het verzoek om dit onderdeel van de klacht aan te merken als een beklag in de zin van artikel 60, eerste lid, van de Pbw en het beklag in behandeling te nemen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover gericht tegen het handelen door of namens de inrichtingsarts ongegrond. Voor zover de klacht betrekking heeft op het niet verstrekken van medicatie door het afdelingspersoneel zullen de klacht en onderliggende stukken worden doorgezonden aan de beklagcommissie bij de p.i. Vught met het verzoek om de klacht als beklag in de zin van artikel 60, eerste lid, van de Pbw in behandeling te nemen.   

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 juni 2019.         

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven