Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2499/GA, 30 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

nummer:          R-19/2499/GA

betreft: [klager]            datum: 30 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F. Tosun, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 13 december 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Lelystad, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn opvolgend raadsman mr. R.I. Kool om het beroepschriftelijk toe te lichten. Op 24 juli 2019 heeft mr. H.M.W. Daamen zich als raadsman gesteld in onderhavige zaak. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de omstandigheid dat klager ten onrechte niet is gepromoveerd naar het plusprogramma (PL-2018-766).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het gedrag van klager wordt in alle opzichten als goed beoordeeld. Enkel vanwege de omstandigheid dat klager weigert om aan het verdiepingsonderzoek mee te werken, wordt het promoveren hem geweigerd. Het verdiepingsonderzoek is door de reclassering geïndiceerd in het kader van deelname aan detentiefasering. Klager ziet geen aanleiding om mee te werken aan het onderzoek. Klager is vanwege zijn strafzaak eerder onderzocht. Niet gebleken is van enige psychische stoornis waarvoor hij behandeld zou moeten worden. Klager zou niet verplicht moeten worden om mee te werken aan een dergelijk onderzoek. Tevens stelt klager dat hij de Nederlandse taal niet goed machtig is en – vanwege negatieve ervaringen in het verleden – geen vertrouwen heeft in tolken. Ook zijn gezondheidsklachten beperken zijn concentratievermogen. Dit alles zou invloed kunnen hebben op de uitslag van het verdiepingsonderzoek. Klager heeft dus om hem moverende redenen de keuze gemaakt om geen medewerking te verlenen aan het verdiepingsonderzoek. Daarmee zet hij deelname aan het te zijner tijd te doorlopen faseringstraject op het spel. Echter ziet de directeur de weigering eveneens als reden om klager gedegradeerd te houden. Het is niet zonder meer begrijpelijk dat dit klager in het kader van promotie/degradatie wordt tegengeworpen. Voorts wordt bij de belangenafweging onvoldoende gewicht toegekend aan het overige ‘groene gedrag’ van klager, te meer nu klager op alle overige categorieën ‘groen’ scoort. De enkele omstandigheid dat klager geen medewerking verleent aan het verdiepingsonderzoek kan onder deze omstandigheden niet zonder nadere motivering leiden tot (blijvende) degradatie. De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat de directeur voorafgaand aan een beslissing over promotie of degradatie een belangenafweging dient te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het gedrag van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat (DBT) dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot promotie of degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd. Uit het voorliggende besluit tot afwijzing verzoek plaatsing in plusprogramma blijkt dat de directeur heeft besloten om klager niet te promoveren naar het plusprogramma, omdat klager niet wil(de) meewerken aan een door de reclassering noodzakelijk geacht verdiepingsonderzoek naar de problematiek van klager. Dit onderzoek is een voorwaarde van de reclassering voor detentiefasering. Volgens de directeur laat klager, doordat hij niet mee wil werken aan het verdiepingsonderzoek, onvoldoende zien dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie en het aanleren van vaardigheden en gedragsalternatieven. Uit de jurisprudentie (RSJ 24 april 2015, 14/4783/GA) volgt dat het enkel niet meewerken aan re-integratie onvoldoende grond is voor degradatie dan wel voor niet promoveren. Daarvan is in onderhavig geval sprake nu klager in principe op alle gebieden ‘groen’ scoort, maar vanwege het feit dat hij niet wil meewerken aan het verdiepingsonderzoek onvoldoende verantwoordelijkheid zou nemen voor zijn re-integratie en ‘rood’ zou scoren op dat gebied. Hoe klager door deze weigering, van een door de reclassering gestelde voorwaarde voor detentiefasering, onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn re-integratie zou nemen – dusdanig dat hij niet in aanmerking komt voor interne promotie – is niet nader gemotiveerd door de directeur. Het had op de weg van de directeur gelegen om door middel van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging kenbaar te maken op welke wijze klager door zijn weigering onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Dit klemt te meer nu klager op alle andere gebieden ‘groen’ scoort en aangezien klager, in het kader van zijn re-integratie, de training ‘Kies voor Verandering’ heeft gevolgd en afgerond. Nu het voorliggende besluit niet voldoet aan de uit vaste jurisprudentie voortvloeiende vereiste deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging dient het beroep gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming van € 30,= toekennen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 30 september 2019.  

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven