Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2446/GA, 04 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

 

nummer:          R-18/2446/GA

betreft: [klager]                                   datum: 4 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 10 december 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie De Schie te Rotterdam, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. J.J. Serrarens om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de omstandigheid dat klagers bezoekuur is verstoord door lawaai (S-2018-000488). De beklagrechter heeft klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op 26 juni 2018 kreeg klager bezoek van zijn zoon die woonachtig is in Engeland. Het bezoek werd verstoord door lawaai in de omgeving van de bezoekruimte. Dit lawaai was dermate hard en overheersend dat het onmogelijk was voor klager en zijn zoon elkaar te verstaan. De directeur moet bekend zijn geweest met het feit dat er bouwwerkzaamheden werden uitgevoerd in de inrichting die voor geluidsoverlast op de bezoekafdeling zouden zorgen. Het was voor de directie dus voorzienbaar dat klager zijn recht op bezoek niet zou kunnen effectueren. Klager is dan ook van mening dat hierdoor zijn recht op bezoek als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Pbw is geschonden. Deze bepaling houdt niet alleen in dat de directeur minimaal één uur per week aan bezoek mogelijk maakt, maar het houdt ook in dat de gedetineerde en zijn bezoeker met elkaar kunnen praten en elkaar kunnen verstaan. De beklagrechter heeft dan ook ten onrechte overwogen dat het bezoekrecht niet is geschonden omdat het bezoek heeft plaatsgevonden. Nu het bezoek feitelijk volkomen gefrustreerd werd door geluidsoverlast kan dit redelijkerwijs niet als bezoek gekwalificeerd worden, hetgeen een inbreuk is op artikel 38, eerste lid, van de Pbw. Klager heeft zich tijdens het bezoek tegenover het dienstdoende personeel beklaagd over het lawaai. Klager heeft expliciet gevraagd het lawaai te doen stoppen ofwel het gesprek met zijn zoon op een andere plek te laten plaatsvinden. Hierop werd afwijzend en zelfs agressief gereageerd door de desbetreffende medewerkster. Zij schreeuwde, snauwde, smeet met de deuren en weigerde kortaf het afdelingshoofd in te schakelen. Aan de herrie werd geen einde gemaakt en klager kreeg ook geen andere bezoekruimte toegewezen. Namens de directeur is meegedeeld dat hij geen aanvulling heeft op het verweer dat reeds is aangeleverd bij de beklagrechter.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat de directeur geen verweer heeft aangeleverd bij de beklagrechter. Zij begrijpt de klacht aldus dat deze ziet op de schending van klagers bezoekrecht doordat het bezoekuur dusdanig is verstoord door lawaai en de omstandigheid dat daar niet adequaat op is gereageerd door het personeel waardoor er feitelijk geen invulling aan dit recht is gegeven. Op grond van artikel 38, eerste lid, van de Pbw heeft een gedetineerde het recht gedurende ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. Uit voornoemd artikel vloeit de verplichting van de directeur voort voldoende inspanningen te verrichten om de omstandigheden te creëren waaronder het bezoek ongestoord kan plaatsvinden. Over een eventuele schending van de uit voornoemd artikel voortvloeiende zorgplicht ten aanzien van klagers bezoekrecht kan derhalve geklaagd worden op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
Klager heeft onweersproken gesteld dat zijn bezoekuur op 26 juni 2018 is verstoord door lawaai, dat het lawaai dermate hard en overheersend was dat het onmogelijk was voor klager om zijn bezoeker te kunnen verstaan en dat aan zijn verzoek om zijn bezoek op een andere plek te mogen ontvangen niet is voldaan. Nu de directeur geen verweer heeft gevoerd, concludeert de beroepscommissie dat de directeur onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn zorgplicht zoals die voortvloeit uit artikel 38, eerste lid, van de Pbw. Dit klemt te meer daar klagers bezoeker uit Engeland komt en slechts enkele malen per jaar op bezoek kan komen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en aan klager zal een tegemoetkoming van € 10,= worden toegekend.  

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 4 oktober 2019.

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven