Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1634/GA, 01 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1634/GA

betreft: [klager]                                               datum: 1 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J.P. van Gils, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 31 augustus 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting Arnhem, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft het niet regelen van geschikt vervoer naar de rechtbank in Breda op 19 juni 2018 door de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) (A-2018-226). De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Onder omstandigheden kan met betrekking tot het zogenoemde ‘rechtsgangvervoer’ sprake zijn van een zorgplicht van de directeur. Daarvan was in het onderhavige geval sprake gelet op de medische indicatie voor aangepast vervoer van klager. De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat in het onderhavige geval geen sprake was van in opdracht van de inrichting uitgevoerd vervoer, maar van ‘rechtsgangvervoer’ in opdracht van het Openbaar Ministerie. Dat DV&O daarbij – door een onjuiste administratieve verwerking – geen rekening heeft gehouden met de medische indicatie van klager voor aangepast vervoer kan de directeur niet worden aangerekend.
Gelet op het voorgaande kan hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 1 oktober 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven