Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2281/SGA, 20 september 2019, schorsing
Uitspraakdatum:20-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

Nummer          : S-19/2281/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 20 september 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 12 september 2019, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker naar het basisprogramma (degradatiebeslissing). De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 16 september 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 18 september 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Bij het nemen van een degradatiebeslissing dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen, maar ook het structurele (waaronder het positieve) gedrag en dient hij een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps-en de beklagcommissie kenbaar is. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat de bestreden beslissing is genomen naar aanleiding van het ‘rode’ gedrag van verzoeker. Hierbij is benoemd dat verzoeker in eerste aanleg is veroordeeld voor het medeplegen van poging tot invoer van contrabande en hem bovendien op 15 juli 2019 een disciplinaire straf is opgelegd wegens het bezit van hasj. Verzoeker stelt dat de directeur de bestreden beslissing heeft genomen op grond van gedragingen die al hadden plaatsgevonden voordat de promotiebeslissing van 22 augustus 2019 werd genomen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur onvoldoende gemotiveerd waarom het gedrag van voor de promotiebeslissing van 22 augustus 2019 ten grondslag wordt gelegd aan de bestreden degradatiebeslissing van 12 september 2019. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat na 22 augustus 2019 sprake is van feiten of omstandigheden die de bestreden degradatiebeslissing kunnen rechtvaardigen. Gelet op het vorenstaande zijn termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. M. Keppels, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 20 september 2019.

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven