Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4744/GB, 26 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:26-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/4744/GB

Betreft:            [klaagster]       datum: 26 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. dr. G.P. Dayala, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 17 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klaagsters verzoek tot uitstel van de melddatum afgewezen.

2.         De feiten

Op 13 augustus 2019 is klaagster opgeroepen zich op 24 september 2019 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwersluis voor het ondergaan van 120 dagen gevangenisstraf. Het verzoek tot uitstel van de melddatum is afgewezen. In verband met de behandeling van het beroep, is uitstel verleend tot 1 oktober 2019.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.

Klaagster kan zich niet verenigen met het oordeel dat financiële problemen en de daaruit voortvloeiende consequenties ondergeschikt zijn aan de noodzaak tot tenuitvoerlegging. In casu gaat het namelijk niet enkel om financiële problemen, maar een totale ontwrichting van haar sociaal leven. Haar gezin dreigt te worden ontwricht en zij kan haar inkomen en woning kwijtraken. Voorts zal zij haar medische-specialistische behandeling moeten onderbreken en zulks kan ernstige schade toebrengen aan haar geestelijke en lichamelijke gezondheid. In het kader van het uitstelverzoek is ook een verzoek aan de procureur-generaal omtrent de beoordeling van de strafmodaliteit gedaan. De procureur-generaal heeft op 12 september 2019 het verzoek doorverwezen naar het Legal office executie van het ressortsparket voor nader onderzoek. Klaagster was niet in staat eerder maatregelen te treffen omdat zij nog lopende procedures had en er was ook geen dreiging met executie; op dat moment was haar belang dan ook gering. Bovendien had zij het erg druk met haar gezin en dagelijkse besognes en huishouding. Indien klaagster haar inkomen en woning verliest als gevolg van de voorgenomen detentie, zal zij moeilijk aan een woning kunnen komen en zullen haar kinderen geen onderdak hebben, met als gevolg dat zij de kinderen kan kwijtraken. Klaagster acht de detentie op dit moment en zolang niet is beslist omtrent de door haar verzochte strafmodaliteit bezwarend en schade berokkenend; immers een ontwrichting van haar gezin. De detentie levert ernstige bezwaren op en daar komt nog bij dat er niemand is die haar enige hulp kan bieden. Haar jongste kind heeft wegens een lichamelijk gebrek ook intensieve zorg van haar moeder nodig en klaagster heeft er altijd alleen voor gestaan. Deze aangehaalde precaire omstandigheden nopen ertoe een onderzoek in te stellen omtrent de gezinstoestand. De Minister heeft tot nog toe nagelaten een dergelijk onderzoek in te stellen. Dit maakt dat de beslissing niet draagkrachtig is gemotiveerd. Het besluit is dan ook niet zorgvuldig genomen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Op 26 oktober 2017 is de eerste oproepbrief verstuurd naar klaagster om zich te melden op 23 november 2017. Naar aanleiding van een gratieverzoek is het vonnis op 13 november 2017 retour gehaald door het Centraal Justitieel Incasso Bureau. Dit gratieverzoek is op 10 april 2018 afgewezen. Bij besluit van 16 augustus 2018 is klaagster voor de tweede keer opgeroepen zich te melden op 21 september 2018. Op 24 augustus 2018 heeft klaagster een verzoek tot uitstel ingediend. Bij besluit van 7 september 2018 is dit verzoek afgewezen. Tegen voornoemde beslissing is een schorsingsverzoek en een beroepschrift ingediend bij de Raad. Het schorsingsverzoek is op 19 september 2018 afgewezen en het beroepschrift is op 25 september 2018 ongegrond verklaard. Op 27 september 2018 is het vonnis weer teruggehaald door het CJIB, vanwege een nieuw gratieverzoek. Het gratieverzoek is wederom afgewezen en klaagster is opnieuw opgeroepen voor 24 september 2019. Klaagster is sinds 19 juli 2016 bekend met de noodzaak tot tenuitvoerlegging. Zij is lang bekend met de problemen die zij in het bezwaar- en beroepschrift heeft aangevoerd. Niet duidelijk is welke acties zij heeft ondernomen voor wat betreft de opvang en verzorging van haar kinderen.

4.         De beoordeling

4.1.      Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen (RSJ 25 september 2018,

R-1487) heeft klaagster voldoende gelegenheid gehad te anticiperen op de aankomende detentie. Sinds de veroordeling was zij op de hoogte van de noodzaak tot tenuitvoerlegging en in oktober 2017 is zij voor het eerst opgeroepen zich te melden. De beroepscommissie overweegt dat klaagster thans op dezelfde gronden als die waren aangevoerd in R-1487 om uitstel heeft verzocht en ziet geen aanleiding om met betrekking tot het onderhavige verzoek tot een ander oordeel te komen. Hiernaast overweegt de beroepscommissie nog dat het meest recente gratieverzoek, blijkens de inlichtingen van de Minister, inmiddels ook is afgewezen. Dat namens klaagster is verzocht om een andere strafmodaliteit, kan evenmin tot een gegrond beroep leiden.

4.2.      De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 26 september 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven