Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3874/GV, 20 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:20-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3874/GV

Betreft:            [klaagster]       datum: 20 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.R.F. van Raab van Canstein, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 24 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster en haar raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster heeft op 7 januari 2019 verzocht om strafonderbreking dan wel incidenteel verlof. Tegen de afwijzing van dat verzoek op 21 januari 2019 heeft zij beroep ingesteld bij de beroepscommissie, die haar beroep gedeeltelijk gegrond heeft verklaard en de Minister heeft opgedragen alsnog te beslissen op het verzoek, onder meer voor zover dit betrekking heeft op incidenteel verlof op medische gronden (RSJ 1 april 2019, R-19/2702/GV). Op 24 mei 2019 is het verzoek wederom afgewezen. Dat is niet binnen twee weken na de uitspraak, dus te laat. Klaagster heeft verzocht om incidenteel verlof, omdat sprake is van een zwelling in haar schildklier. Het betreft mogelijk een kwaadaardige tumor. Zij heeft punctie afgehouden, omdat zij bang is voor die ingreep. De Minister heeft de inrichting en de medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) niet gevraagd te adviseren. In week 23 is een echo gemaakt van de zwelling. Die zag er slecht uit. Klaagster is geadviseerd een scan te laten maken. Zij heeft recht op een vrije artsenkeuze (artikel 42, tweede lid, van de Pbw) en wil graag behandeld worden door artsen van het Sint Franciscus Gasthuis. Vanuit detentie blijkt dat moeilijk te realiseren. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De bestreden beslissing is gebaseerd op het vrijhedenadvies van de locatie Ter Peel te Evertsoord, het advies van de medisch adviseur van de afdeling IMA van 11 januari 2019 en het aanvullend beroepschrift van de raadsvrouw van 13 mei 2019 (opmerking beroepscommissie: de gronden van beroep in R-19/3568/GV). De medisch adviseur is niet gevraagd opnieuw te adviseren, omdat er geen concrete afspraken zijn waarbij klaagster aanwezig zou moeten zijn. Het eerdere advies van de medisch adviseur geldt ook voor incidenteel verlof, want strafonderbreking en incidenteel verlof liggen in elkaars verlengde: strafonderbreking wordt toegekend als niet met incidenteel verlof kan worden volstaan. Als klaagster een concrete afspraak met een arts van haar keuze heeft, kan worden bezien hoe die afspraak doorgang kan vinden. De informatie over de echo is van na de bestreden beslissing en kan er dus niet toe leiden dat die beslissing als onredelijk of onbillijk moet worden aangemerkt. Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De directeur van de locatie Ter Peel te Evertsoord heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder verwijzing naar het advies van de medisch adviseur.

De medisch adviseur van de afdeling IMA acht strafonderbreking medisch niet geïndiceerd op basis van klaagsters medisch dossier d.d. 28 december 2018.

3.         De beoordeling

Klaagster is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens gekwalificeerde diefstal. Tegen dit vonnis heeft klaagster hoger beroep ingesteld. Zij verblijft dientengevolge in voorlopige hechtenis. De fictieve einddatum van haar detentie is momenteel bepaald op 27 februari 2021. Voorop staat dat de Minister bij beslissing van 1 april 2019 is opgedragen om – kort gezegd – binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen. Deze uitspraak is op 2 april 2019 per e-mail verzonden naar de Dienst Individuele Zaken (DIZ). De bestreden beslissing dateert van 24 mei 2019 en is dus anderhalve maand te laat genomen. Om deze reden zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klaagsters verzoek om incidenteel verlof in verband met haar gezondheidssituatie. Zij heeft echter geen concrete afspraak met een medisch specialist of een voornemen tot het maken van een dergelijke afspraak overgelegd. Zij zal moeten concretiseren wat haar wensen zijn. De onderhavige afwijzing kan bij de huidige stand van zaken niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

De Minister heeft niet tijdig een nieuwe beslissing genomen en heeft klaagster daardoor onnodig lang in onzekerheid gelaten. De beroepscommissie zal klaagster daarom een tegemoetkoming toekennen van € 25,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en bepaalt dat klaagster een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 20 september 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven