Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3229/GA, 31 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3229/GA

betreft: […]      datum: 31 juli 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. Pedrotti, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een itspraak van 25 maart 2019 van de beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 5 juli 2019, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. M.C. Pedrotti en mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Als toehoorder van de Raad was aanwezig mevrouw […]. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft

VU-2018-2078: de verlenging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van vijf dagen ingaand op 10 december 2018;
VU-2018-2163: een ordemaatregel van zeven dagen afzondering in een afzonderingscel ingaand op 24 december 2018 en
VU-2019-0215: een ordemaatregel van zeven dagen uitsluiting van deelname aan activiteiten ingaand op 2 februari 2019.

De beklagrechter heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de ordemaatregelen. Hij meent dat geen sprake is geweest van dreiging, maar enkel van een verhitte discussie. Waar die gestelde dreiging uit heeft bestaan, is niet duidelijk. Evenmin wordt duidelijk aan welke regels en omgangsvormen van de afdeling hij zich niet zou houden. De feiten en omstandigheden zijn onvoldoende om klager voor een periode van twee maanden in een afzonderingscel te plaatsen. De langdurige plaatsing in de afzondering heeft veel impact gehad op klager. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager verbleef destijds op de crisisafdeling in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van de p.i. Vught. Hij was erg dreigend richting personeelsleden en niet meer te handhaven op de afdeling. Daarom is besloten tot het opleggen van de ordemaatregelen. Geprobeerd is de duur hiervan tot het minimum te beperken. Dagelijks is klager bezocht door een gedragsdeskundige en is getoetst of voortzetting van de maatregelen noodzakelijk was. Met het niet nakomen van afspraken wordt bedoeld dat klager zich niet hield aan afspraken die met hem werden gemaakt met betrekking tot de gang van zaken op de afdeling. Uiteindelijk is besloten klager terug te plaatsen naar de afdeling. Hij was toen echter nog niet zo ver dat hij kon meedraaien met het groepsprogramma. Daarom is besloten tot het opleggen van een ordemaatregel tot uitsluiting van deelname aan activiteiten, waarbij feitelijk sprake was van een individueel programma en hij één op één contact had met personeel.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Pbw. In artikel 23, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat de directeur een gedetineerde kan uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten: a. indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is; b. indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is; c. in geval van ziekmelding of ziekte van de betrokken gedetineerde; d. indien de gedetineerde hierom verzoekt en de directeur dit verzoek redelijk en uitvoerbaar oordeelt. Uit het dossier volgt dat het gedrag van klager te wensen overliet en hij een dreigende houding aannam. Vanwege klagers vijandige en oninvoelbare houding, was klager niet langer op de afdeling te handhaven. Daarbij was klager niet betrouwbaar in het maken van afspraken. Door de gedragsdeskundigen werd beoordeeld dat zijn psychische toestand hier mede debet aan was, waarna een medicamenteuze behandeling is ingezet. Op 12 december 2018 is besloten tot toepassing van het boeienregime en heeft klager enige tijd op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden verbleven. Op 18 december 2018 is medicatie toegediend in het kader van een a-dwangbehandeling. De directeur heeft ter zitting toegelicht dat klager dagelijks is bezocht door een gedragsdeskundige en dagelijks is getoetst of het voortduren van de maatregelen nog langer noodzakelijk was. Hoewel de schriftelijke mededelingen van de bestreden ordemaatregelen een vrij algemeen beschreven onderbouwing voor de oplegging daarvan bevatten, is op basis van het dossier en de toelichting van de directeur ter zitting voldoende aannemelijk geworden dat klagers gedrag de oplegging van de ordemaatregelen rechtvaardigde. De beslissing om vervolgens een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten op te leggen, waarbij stapsgewijs werd toegewerkt naar een verblijf op de groep, kan evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr.dr. P. Jacobs en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 31 juli 2019.

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven