Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2161/SGA, 28 augustus 2019, schorsing
Uitspraakdatum:28-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/2161/SGA

Betreft : [verzoekster] datum: 28 augustus 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. Y.H.G. van der Hut, namens […], verder verzoekster te noemen, verblijvende in de locatie Ter Peel te Sevenum.

Verzoekster vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 22 augustus 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel met cameratoezicht, ingaande op 22 augustus 2019 om 11.30 uur en eindigend op 1 september 2019 om 11.30 uur, wegens het aantreffen van contrabande in verzoeksters cel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 26 augustus 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 27 augustus 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat deels het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat tijdens een inspectie van verzoeksters cel contrabande is aangetroffen, te weten een handelshoeveelheid pillen waaronder slaapmedicatie. Deze pillen zaten verstopt in een zak tarwebloem. Verzoekster heeft verklaard dat zij de pillen van een medegedetineerde heeft gekregen. De directeur acht het niet uit te sluiten dat de aangetroffen pillen bestemd waren voor handel in detentie, mede gelet op het feit dat op 3 juli 2019 ook pillen zijn aangetroffen in verzoeksters cel. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is uit de inlichtingen van de directeur voldoende aannemelijk geworden dat verzoekster een handelshoeveelheid pillen op haar cel heeft gehad, terwijl dit niet is toegestaan. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur hiervoor in redelijkheid een disciplinaire straf kunnen opleggen aan verzoekster. 

Namens verzoekster is aangevoerd dat de opgelegde straf te zwaar is, mede gelet op haar gezondheidssituatie. Verzoekster heeft MS en het verblijf in de strafcel verergert haar klachten. Zij verzoekt daarom het resterende deel van haar straf te mogen ondergaan in haar eigen cel. Uit de ‘Sanctiekaart 2019 Landelijk’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd, volgt dat voor het bezit van pillen met als doel ‘handel’ een disciplinaire straf van maximaal veertien dagen strafcel opgelegd kan worden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is de door de directeur opgelegde straf niet onredelijk of onbillijk. De voorzitter gaat ervan uit dat de directeur aandacht heeft voor verzoeksters gezondheidssituatie en dat zij de benodigde zorg kan ontvangen. In zoverre zal het verzoek worden afgewezen.

Uit de bestreden beslissing blijkt daarnaast dat gedurende de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf tevens cameratoezicht is opgelegd, in verband met een niet verwijderbare piercing. Op grond van artikel 51a, eerste lid, van de Pbw kan de directeur, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is, beslissen tot het opleggen van cameratoezicht. Op grond van het tweede lid dient de directeur, voordat hij hiertoe beslist, advies in te winnen van een gedragsdeskundige of de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is uit de bestreden beslissing onvoldoende duidelijk geworden dat sprake is van een in artikel 51a, eerste lid, van de Pbw genoemde situatie. Daarbij blijkt uit de bestreden beslissing niet dat de directeur zich voorafgaande aan de oplegging van het cameratoezicht door een gedragsdeskundige of de inrichtingsarts heeft laten adviseren of uitgelegd waarom het advies van deze deskundigen niet kan worden afgewacht. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is de beslissing van de directeur ten aanzien van de oplegging van het cameratoezicht onvoldoende gemotiveerd, waarbij artikel 51a, tweede lid, van de Pbw niet is nageleefd. Het verzoek zal daarom ten aanzien van het cameratoezicht worden toegewezen. 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur, voorzover betrekking hebbend op het cameratoezicht en wijst het verzoek voor het overige af.

Aldus gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 28 augustus 2019.

secretaris         voorzitter

Naar boven