Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1701/GA, 18 december 2003, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1701/GA

betreft: [klager] datum: 18 december 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 25 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.Tuijnenburg Muijs, advocaat te Rotterdam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 23 juli 2003 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rijnmond, locatie Noordsingel, te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouwe om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in de eigen cel, met verwijdering van de televisie gedurende die drie dagen, en daarnaast de maatregel dat klager niet meer in de keuken mag werken.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De onderhavige beslissing van de directeur dient op formele gronden vernietigd te worden nu het zorgvuldigheidsbeginsel in ernstige mate is geschonden. Voorts voldoet de beslissing niet aan de vormvereisten als gesteld in artikel58, eerste lid, van de Pbw. De aan klager opgelegde disciplinaire straf en de ordemaatregel zijn niet afzonderlijk op schrift gesteld. De oplegging van de ordemaatregel is daarbij niet gemotiveerd. Daarnaast is klager pas op 28april 2003 door de directeur gehoord, terwijl het verslag aan hem is aangezegd op 25 april 2003. Hierdoor is het rechtszekerheidbeginsel geschonden. Klagers raadsvrouwe verwijst daarbij naar een uitspraak van de beroepscommissie metkenmerk A 394/92, waarbij de beroepscommissie heeft gesteld dat de beroepscommissie het in het kader van de rechtszekerheid voor de gedetineerden wenselijk acht dat een verslag zo spoedig mogelijk wordt afgedaan. Op 25 april 2003 isdoor een penitentiair inrichtingswerker verslag opgemaakt terzake van de constatering dat klager voedsel had meegenomen uit de keuken. De drie daarop volgende dagen, te weten op 26, 27 en 28 april 2003 heeft klager zijn normalewerkzaamheden in de keuken mogen blijven verrichten. Na afloop van de werkzaamheden op 28 april 2003 is klager door de directeur gehoord en heeft de directeur besloten aan klager de onderhavige disciplinaire straf en ordemaatregelop te leggen met ingang van 28 april 2003 om 14.45 uur. Niet blijkt waarom de directeur drie dagen heeft gewacht alvorens het betreffende verslag af te handelen. Om die reden is klager van mening dat dit verslag niet binnen eenredelijke termijn is afgehandeld. Daardoor is voor klager het rechtszekerheidbeginsel in ernstige mate geschonden. Ook het vertrouwensbeginsel is door deze handelwijze van de directeur geschonden. Nu klager na de aanzegging van hetverslag nog drie volle dagen heeft mogen werken, mocht hij erop vertrouwen dat dit verslag geen ernstige gevolgen voor hem zou hebben. Nu klager niet langer in de keuken mag werken, kan klager enkel deelnemen aan de zaalarbeid.Omdat de zaalarbeid veelvuldig uitvalt, er is te weinig werk voorhanden, verblijft klager veelal in de eigen cel tijdens de arbeidsuren en is het daadwerkelijke arbeidsaanbod voor klager minimaal te noemen. Door deze beslissing vande directeur is het arbeidsinkomen van klager sterk afgenomen. Zowel het aantal arbeidsuren als de hoogte van het arbeidsloon is lager dan bij de werkzaamheden in de keuken het geval was.
Gelet op alle gevolgen voor klager moet de beslissing van de directeur niet proportioneel worden geacht. Naar klagers mening zou een voorwaardelijke bestraffing meer in de rede hebben gelegen. Klager verzoekt de beroepscommissie omhet beklag alsnog gegrond te verklaren en hem terzake een tegemoetkoming toe te kennen voor het door hem ondervonden ongemak.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Namens klager is aangevoerd dat de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf door de directeur niet zo spoedig mogelijk nadat hem verslag is gedaan is genomen. Dit verweer ziet op het bepaalde in artikel 50, tweede lid,van de Pbw. Hoewel de wet geen termijn noemt waarbinnen het verslag door de directeur moet worden afgehandeld, zal dit in beginsel binnen een redelijke termijn dienen te geschieden. Het is immers onwenselijk dat klager langer dannoodzakelijk in onzekerheid blijft over de reactie van de directeur op een aangezegd verslag. De directeur heeft tegenover de beklagrechter aangevoerd dat er drie dagen zijn verstreken alvorens hij heeft beslist, omdat er tussen deaanzegging van het verslag en de afdoening een weekeinde zat en omdat er geen sprake was van een onbeheersbare of onveilige situatie. De beroepscommissie acht daarom in dit geval de termijn gelegen tussen het aanzeggen van hetverslag en de afdoening daarvan door de directeur niet onredelijk. Dat maakt dat hetgeen in beroep naar voren is gebracht – voorzover een en ander is komen vast te staan - niet kan leiden tot een andere uitspraak dan die van debeklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de beslissing dat klager niet langer keukenwerkzaamheden mag verrichten overweegt de beroepscommissie dat de directeur met zijn beslissing kennelijk heeft bedoeld klager het 'baantje' van keukenmedewerker teontnemen. Die beslissing van de directeur is geen ordemaatregel als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Pbw. In dat geval zou er immers een termijn aan moeten zijn verbonden, na ommekomst waarvan klagers recht op dat baantjezou herleven. Daarvan is hier geen sprake. De omstandigheid dat klager op een later tijdstip opnieuw in aanmerking kan komen voor tewerkstelling in de inrichtingskeuken, maakt dit niet anders. De onderhavige beslissing van dedirecteur is beklagwaardig. Naar het oordeel van de beroepscommissie is die beslissing niet in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift terwijl evenmin kan worden gezegd dat die beslissing, bij afweging van allein aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Dit maakt dat ook dit onderdeel van het beklag – zij het op andere gronden dan door de beklagcommissie aangenomen - ongegrond is. Om die reden zal ditonderdeel van de beslissing van de beklagcommissie worden bevestigd.

De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en de uitspraak van de beklagcommissie met, ten aanzien van het tweede onderdeel van het beklag, wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 december 2003

secretaris voorzitter

Naar boven