Nummer: R-19/4168/GB
Betreft: [klager] datum: 20 september 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.O. den Otter, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 28 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een huis van bewaring (h.v.b.) in de regio Rotterdam, meer specifiek het h.v.b. van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel afgewezen.
2. De feiten
Klager is sinds 13 februari 2019 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de p.i. Achterhoek te Zutphen.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager begrijpt niet waarom zijn verzoek tot overplaatsing is afgewezen en stelt dat de bestreden beslissing onzorgvuldig tot stand is gekomen. De zaaksofficier van het arrondissementsparket Oost-Nederland heeft per e-mail van 11 juli 2019 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een overplaatsing. Een deel van de strafbare feiten waarvan klager wordt verdacht zijn gepleegd in Rotterdam. Daarnaast woont klagers familie in Rotterdam. Het kan wel zo zijn, zoals de Minister stelt, dat klager in de p.i. Achterhoek bezoek ontvangt, maar dat neemt niet weg dat het erg moeilijk en lastig is voor klagers familie hem te kunnen bezoeken. Klagers echtgenote kampt met medische klachten – waarbij zij met name in de beginperiode gebukt ging onder klagers detentie – zodat het bezoeken van klager haar extra zwaar valt. Van het plaatsingsbeleid kan – zo blijkt ook uit de zaak van een andere cliënt van klagers raadsman – worden afgeweken wanneer sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Klager stelt dat hier in zijn geval sprake van is.
3.2. De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Gelet op het arrondissement van vervolging en de beschikbare celcapaciteit is de p.i. Achterhoek voor klager de aangewezen inrichting van verblijf. Hoewel het voor klagers bezoek vervelend is dat het bezoeken van klager hen zwaar valt, komen zij wel op bezoek bij hem. Uit de onderbouwing van de medische klachten van klagers echtgenote blijkt niet dat haar klachten in verband staan met klagers detentie. Er is ook geen advies van de afdeling Individuele Medische Advisering. Daarnaast is in de p.i. van klagers voorkeur geen celcapaciteit beschikbaar.
4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.
4.2. De plaatsing van klager in het h.v.b. van de p.i. Achterhoek is op grond van het bepaalde in artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden juist, omdat klagers vervolging is ingesteld door het arrondissementsparket Oost-Nederland. Daaraan doet niet af dat de zaaksofficier zich niet tegen een overplaatsing verzet. Daarnaast volgt uit de inlichtingen van de Minister dat er geen celcapaciteit beschikbaar is in een h.v.b. in de regio Rotterdam, dan wel in het h.v.b. van de p.i. Krimpen aan den IJssel. Uit het selectieadvies van de p.i. Achterhoek van 22 mei 2019 blijkt dat klager geregeld bezoek ontvangt van zijn familie. Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat het voor klagers echtgenote lastig is klager te bezoeken, is uit de overgelegde medische stukken en het selectieadvies van de p.i. Achterhoek niet gebleken dat zij niet in staat is hem te bezoeken. De Minister heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op het plaatsingsbeleid kunnen rechtvaardigen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is daarom ongegrond.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 20 september 2019.
secretaris voorzitter