Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4395/GB, 24 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:24-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4395/GB

Betreft:            [klager]            datum: 24 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.G.J. Geerlings, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 5 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG-afdeling) van de locatie De Schie te Rotterdam dan wel het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 10 maart 2017 gedetineerd. Hij verblijft op de BPG-afdeling van de p.i. Vught.

3.         De sandpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Ten eerste weerspreekt klager het incident waarnaar wordt verwezen in de bestreden beslissing met betrekking tot het op 13 augustus 2018 ‘meer dan wenselijk’ tonen van interesse in een vrouwelijk personeelslid. Klager stelt dat hij deze dame niet heeft achtervolgd een voorraadruimte in. Ook heeft hij niet – naar daartoe beweerdelijk te zijn gesommeerd – de ruimte verlaten om via het raam van de gesloten deur terug die ruimte in te kijken. Klager is bereid om daar persoonlijk over te worden gehoord. Daarnaast worden telkens oude, achterhaalde informatie en meldingen over incidenten aangedragen om zijn verzoek tot een overplaatsing te weigeren. Klager verblijft inmiddels een jaar op de BPG-afdeling. Hij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er rondom hem een beeld wordt gecreëerd op basis van speculaties en invulling van omstandigheden, waaruit vervolgens een rechtvaardiging wordt gehaald voor het afwijzen van zijn verzoeken. Andere gedetineerden die op de BPG-afdeling hebben gezeten en die volgens klager aantoonbaar ernstiger en agressiever gedrag hebben vertoond binnen de inrichting, worden na een veel kortere periode weer overgeplaatst naar een andere afdeling, terwijl klager moet blijven zitten. De omstandigheid dat wordt verwezen naar incidenten die inmiddels al geruime tijd in het verleden liggen, alsmede dat verouderde rapportages worden gebruikt om beslissingen op te baseren, maakt dat klager het idee heeft dat hij geen gelijke kansen krijgt in de p.i. Vught. Indien bijvoorbeeld wordt gekeken naar recente registraties met betrekking tot het functioneren van klager, dan worden over hem geen klachten vermeld, maar men stelt zich vervolgens op het standpunt dat dit komt omdat hij ‘aangepast’ gedrag laat zien. Klager weerspreekt dit met klem. Hij is eraan toe en er ook voor gereed om te worden overgeplaatst conform het door hem ingediende verzoek.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Nu klager geen gronden heeft aangevoerd in zijn beroepschrift, dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht mondeling het een en ander te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

4.2.      De beroepscommissie begrijpt uit het beroepschrift dat namens klager is ingediend (impliciet) dat klager het niet eens is met de omstandigheid dat hij al enige tijd op een BPG-afdeling, waar een individueel regime geldt, verblijft. Dat deel wordt bij de beoordeling van het beroep buiten beschouwing gelaten, nu het initiële verzoek niet ziet op een uitplaatsing naar een regulier regime, maar op een overplaatsing naar een andere BPG-afdeling dan wel het PPC van de p.i. Vught.

Verzoek tot overplaatsing naar de BPG-afdeling van de locatie De Schie

4.3.      De beroepscommissie leidt uit het beroepschrift en het selectieadvies van de directeur af dat klager wenst te worden overgeplaatst naar de BPG-afdeling van de locatie De Schie, omdat hij van mening is dat hem op de BPG-afdeling van de p.i. Vught geen perspectief wordt geboden. Daarbij is hij van mening dat hem geen kansen worden gegeven in de p.i. Vught. Voornoemde stellingen zijn echter onvoldoende onderbouwd en vinden bovendien geen steun in het dossier. Van andere zwaarwegende redenen die zouden moeten leiden tot toewijzing van het verzoek, is niet gebleken. De afwijzing van het verzoek kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Verzoek tot overplaatsing naar het PPC van de p.i. Vught

4.4.      In artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden (de Regeling) wordt bepaald dat in een PPC gedetineerden kunnen worden geplaatst ten aanzien van wie: “a. in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd; b. in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.”

4.5.      De beslissing tot plaatsing of overplaatsing naar het PPC wordt conform artikel 15 van de Pbw door de selectiefunctionaris genomen. In de toelichting op artikel 20c van de Regeling wordt daarover het volgende aangegeven: “Daaraan voorafgaand brengt de directeur van de inrichting waar de gedetineerde op dat moment verblijft aan de selectiefunctionaris advies uit over de behoefte aan forensische zorg, op basis van screening en indicatiestelling door het PMO van de inrichting of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.”

4.6.      Uit het advies van de directeur komt naar voren dat de gedragsdeskundige geen aanleiding ziet voor een terugplaatsing naar het PPC van de p.i. Vught, waar klager eerder heeft verbleven. Klager is niet gedestabiliseerd of in crisis en een eerdere behandeling aldaar heeft onvoldoende effect gehad en is beëindigd wegens zijn gedrag, maar ook omdat geen overeenstemming over de behandeling kon worden bereikt. De persoonlijkheidsproblematiek van klager is zeer hardnekkig, aldus de gedragsdeskundige. Niet gebleken is dat desondanks een indicatiestelling is afgegeven. Klager komt derhalve niet in aanmerking voor plaatsing in een PPC en het verzoek kon dan ook in redelijkheid worden afgewezen.

4.7.      De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 24 september 2019.

           secretaris         voorzitter

Naar boven