Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4387/GB, 23 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:23-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4387/GB

Betreft:            [klager]            datum: 23 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J.E. Stout, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 31 juli 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel dan wel een ander h.v.b. in de regio Rotterdam afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 20 maart 2019 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de p.i. Middelburg.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager wenst te worden overgeplaatst naar de p.i. Krimpen aan den IJssel, dan wel een p.i. in de regio Rotterdam, omdat het voor de familie van klager erg onpraktisch is om bij hem op bezoek te gaan. Klagers familie woont in Rotterdam en kan hem door de grote reisafstand slechts sporadisch bezoeken. Gezien de feiten en omstandigheden van het geval wordt verzocht een uitzondering te maken op het geldende beleid. Het is niet duidelijk geworden waarom de Minister heeft geconcludeerd dat er onvoldoende gronden zijn om een uitzondering te maken op het gevoerde beleid. Hierdoor is klager in zijn belangen geschaad. De beslissing is niet deugdelijk gemotiveerd zoals bedoeld in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is derhalve sprake van een motiveringsgebrek.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager is preventief gehecht voor het parket Zeeland-West-Brabant en daarmee is zijn plaatsing in het h.v.b. van de p.i. Middelburg een juiste (regionale) plaatsing geweest. Eventuele problemen ten aanzien van het bezoek zijn inherent aan het ondergaan van detentie en vormen, behoudens bijzondere omstandigheden, geen selectiecriterium. Klager heeft niet schriftelijk onderbouwd dat zijn bezoek niet tot reizen is staat is, anders dan de reistijd. Bovendien blijkt uit de bezoekerslijst dat klager regelmatig bezoek ontvangt in de p.i. Middelburg. Mocht klager binnenkort worden veroordeeld in eerste aanleg, dan kan hij zijn voorkeur kenbaar maken voor een gevangenis in de regio Rotterdam.

4.         De beoordeling

4.1.      Namens klager is verwezen naar artikel 3:46 van de Awb. Artikel 1:6 Awb luidt, voor zover van belang, als volgt: De hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van deze wet zijn niet van toepassing op: a. de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen; b. de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende maatregelen op grond van de Vreemdelingenwet 2000; c. de tenuitvoerlegging van andere vrijheidsbenemende maatregelen in een inrichting die in hoofdzaak bestemd is voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen; (...). Gelet hierop is de genoemde bepaling niet van toepassing.

4.2.      Klager is conform artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden preventief gehecht in het h.v.b van de p.i. Middelburg in verband met een strafvervolging in het arrondissement Zeeland-West-Brabant. Tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen geschiedt de eerste plaatsing van een voorlopig gehechte gedetineerde die in afwachting is van berechting in eerste aanleg in een h.v.b., bij voorkeur gelegen in of toegewezen aan het arrondissement van vervolging. Van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot toewijzing van het verzoek is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake. Hiertoe neemt zij in aanmerking dat - blijkens het in het dossier gevoegde bezoekersoverzicht - klager periodiek bezoek ontvangt. De gestelde bezoekproblemen zijn onvoldoende feitelijk onderbouwd. De afstand tussen (de regio) Rotterdam en Middelburg is voorts niet onoverkomelijk. Van andere bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot toewijzing van het verzoek is evenmin gebleken. De bestreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 23 september 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven