Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4431/GB, 25 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4431/GB

Betreft:            [klager]            datum: 25 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. O.R.R. Hetterscheidt, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 6 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.)) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 4 januari 2019 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting Vught.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De afwijzing lijkt in grote mate gebaseerd te zijn op de veronderstelling dat op 13 september 2019 de inhoudelijke behandeling van klagers strafzaak zal plaatsvinden. Dit zou meebrengen dat in oktober arrest zou worden gewezen en dit zou eventueel consequenties kunnen hebben voor de einddatum van klager. De zitting van 13 september 2019 betreft echter een pro forma zitting. Een inhoudelijke behandeling staat nog niet gepland. In de zaak zijn meerdere verdachten en voorts zijn er onderzoekswensen ingediend. Afhankelijk van het al dan niet toekennen van deze onderzoekswensen, kan nog helemaal geen inhoudelijke behandeling gepland gaan worden. Daar komt bij dat het een zogeheten megazaak betreft, waardoor voor de inhoudelijke behandeling meerdere zittingsdagen gepland gaan worden. Gelet op de agenda’s van alle procespartijen valt dan ook niet te verwachten dat een inhoudelijke behandeling op korte termijn zal plaatsvinden. Het verzoek van klager dient dan ook te worden herbeoordeeld. Daarbij komt klager gelet op de regelgeving in aanmerking voor verlof en fasering, ook al is hij niet onherroepelijk veroordeeld. Het functioneren van klager staat bovendien niet ter discussie. Hij gedraagt zich als een modelgedetineerde en de reclassering heeft positief over geadviseerd. Dit alles maakt dat klager in aanmerking zou moeten komen voor deelname aan een gestapeld traject.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt gemotiveerd.

Klager is in eerste aanleg veroordeeld. Het Openbaar Ministerie heeft beroep aangetekend tegen de uitspraak, omdat men het niet eens is met de lengte van de opgelegde vrijheidsstraf (na een eis van 12 jaar). Gelet op met name het advies van het Openbaar Ministerie wordt het verzoek afgewezen. Op 13 september 2019 staat een zitting gepland bij het hof en wanneer de uitspraak in hoger beroep bekend is kan vastgesteld worden wanneer de fasering van klager kan starten. Mogelijk kan dit al in oktober 2019.

In de reactie op het beroepschrift is namens de Minister aangevoerd dat de zitting van 13 september 2019 inderdaad een regiezitting is. Tijdens deze regiezitting wordt de datum van de inhoudelijke behandeling van de zaak van klager bekend gemaakt. Nu de datum van de inhoudelijke behandeling in de nabije toekomst bekend zal worden, is het toekennen van deelname aan een gestapeld traject (nog) niet aan de orde. De fictieve einddatum van klager is vastgesteld op 1 januari 2021. Er is nog voldoende tijd om te werken aan een succesvolle terugkeer in de samenleving. 

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en

-           die zijn gepromoveerd.

4.2.      Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen gedetineerden ook voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking komen, als de selectiefunctionaris akkoord is gegaan met een voorstel voor deelname aan een penitentiair programma. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.

4.3.      Klagers verzoek tot deelname aan een gestapeld traject kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid worden afgewezen. Hierbij neemt zij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.

4.4.      Klager is op 1 november 2017, in eerste aanleg, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren wegens diefstal met geweld in vereniging, waarbij het slachtoffer is overleden. Door het Openbaar Ministerie was een gevangenisstraf van twaalf jaren geëist. Het OM adviseert negatief ten aanzien van deelname aan een gestapeld traject, omdat sprake is van een niet-onherroepelijke strafzaak. Daarbij heeft klager zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. De samenleving, de gemeenschap Helmond en de directie omgeving van het slachtoffer zijn door de roofoverval met als het gevolg het overlijden van het bejaarde slachtoffer ernstig geschokt. Het gepleegde feit is dusdanig schokkend dat bij het verlenen van vrijheden maatschappelijke onrust kan ontstaan. De vrijhedencommissie heeft eveneens negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek.

4.5.      De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, in combinatie met de aard en de ernst van het gepleegde delict, (op dit moment) een contra-indicatie vormen voor deelname aan een gestapeld traject. Dat het gedrag van klager in de inrichting goed is en dat de reclassering positief heeft geadviseerd, maakt het voorgaande niet anders. De beroepscommissie neemt voorts nog in aanmerking dat gelet op klagers (fictieve) einddatum nog voldoende tijd bestaat om zijn re-integratietraject vorm te geven en klager vooralsnog geen (onbegeleide) vrijheden heeft genoten.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond. 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 25 september 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven