Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4096/GA, 17 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:17-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4096/GA

Betreft:            [Klager]           datum: 17 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.S. Nolet, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 27 juni 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen,  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 september 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager, in het bijzijn van zijn raadsman, mr. V.S. Nolet, gehoord. De directeur heeft bericht geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 27 juni 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Het is voor klager onbegrijpelijk dat hij een a-dwangbehandeling moet ondergaan. Hij heeft slechts twee keer een psychose gehad in zijn leven. Dat houdt echter niet in dat hij de rest van zijn leven een psychose zal krijgen en/of medicatie nodig zal hebben. Dat klager eerder een psychose kreeg, komt door de omstandigheden waarin hij verkeerde. Hij kreeg ruzie met zijn vriendin, hij werd beroofd en hij werd geslagen. Klager is vanwege deze incidenten boos geworden en is als reactie daarop gaan blowen. Het blowen heeft bij hem de psychose veroorzaakt. Inmiddels blowt hij niet meer. Het gaat nu goed met hem en hij heeft geen medicatie meer nodig. Hij neemt zijn medicatie oraal.

Volgens de raadsman is het juist dat klager in het verleden gevaarlijk gedrag kon vertonen. Die situatie deed zich eind mei 2019 voor. Er is toen een depot cisordinol toegediend en dat bleek te werken bij klager. Klager maakte toen een rustige indruk. Hoewel de tweede psychiater heeft beschreven dat het depot zal gaan uitwerken en klager het personeel heeft uitgescholden en beschuldigd van racisme, vormen deze gedragingen geen gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw. Klager heeft boos gereageerd, omdat hem werd medegedeeld dat hij onder dwang medicatie toegediend zou krijgen. Dat was een eenmalige uitspatting en had niets te maken met de psychose en met het gedrag dat daaruit voortvloeit.

Voor zover wordt geoordeeld dat zijn stoornis het gevaar deed veroorzaken en dat de medicatie noodzakelijk was om dat gevaar te doen afnemen, stelt klager zich op het standpunt dat een minder ingrijpend alternatief voor dwangbehandeling voorhanden was, namelijk het vrijwillig innemen van medicatie. Daarnaast is onduidelijk waarom dwangbehandeling voor drie maanden moet worden opgelegd. Dit heeft de inrichting ook niet gemotiveerd. Gelet op het zeer positieve effect van het eerste depot had a-dwangbehandeling van één maand kunnen volstaan.

Volgens de raadsman is bovendien sprake van een aantal formele gebreken.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet nader toegelicht, maar volstaan met verwijzing naar de mededeling a-dwangbehandeling en de adviezen aan de directeur van de behandelend en de onafhankelijke psychiater.

3.         De beoordeling

Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, een verklaring van de behandelend psychiater dient over te leggen, evenals een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder de schriftelijke mededeling van de beslissing a-dwangbehandeling, de verklaring van de behandelend psychiater, tevens uittreksel van klagers behandelplan, en de verklaring van de tweede psychiater, die klager met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij de behandeling betrokken was, stelt de beroepscommissie – kort en zakelijk weergegeven – het volgende vast.

Klager is sinds 2017 bekend met schizofrenie en een stoornis in gebruik van cannabis, waarvoor hij in behandeling was bij Rivierduinen. In 2017 is hij een halfjaar opgenomen geweest vanwege een psychose en kreeg hij antipsychotica. Nadien is hij elders behandeld, maar hij weigerde medicatie. Hij had op straat altijd een mes bij zich om zich te kunnen verdedigen. Klager is bekend met agressie, als hij zich bedreigd voelt. In 2018 heeft hij kokend water over een groepsgenoot gegooid. Hij is om die reden geplaatst in het PPC in Zwolle, waar hij tot januari 2019 heeft verbleven. Hij kreeg daar vanwege zijn psychotisch beeld orale antipsychotica voorgeschreven. In april 2019 werd klager wederom verdacht van het plegen van een strafbaar feit. Dit keer betrof het een gewapende overval. Vanwege een manisch psychotisch beeld is hij weer in het PPC Zwolle geplaatst. Opnieuw kreeg hij antipsychotica voorgeschreven, maar hoogstwaarschijnlijk heeft hij dit niet ingenomen. De medicatie had in het geheel geen effect op klager en er waren geen bijwerkingen merkbaar. Het voorgaande kan een indicatie zijn dat klager zijn medicatie niet heeft ingenomen. Op 25 mei 2019 is klager naar het PPC Scheveningen overgeplaatst. Diezelfde avond heeft hij, zo zegt hij, in opdracht van stemmen afkomstig van de Illuminatie brand gesticht in zijn cel. Op 28 mei 2019 kreeg hij een depot cisordinol, met goed effect op de psychose en lichte bijwerkingen. Waar het effect van hetzelfde middel in orale vorm nihil was, bevestigt dit het vermoeden dat hij de orale medicatie voorheen niet had ingenomen. Klager heeft geen ziekte-inzicht of ziektebesef.

In psychotische toestand is klager bekend met fysieke agressie en hij heeft een keer brand veroorzaakt. Op het moment dat het depot is uitgewerkt, zal de psychose, die nog niet geheel in remissie is, in ernst toenemen en is het risico vrij groot dat klager wederom agressief gedrag vertoont.

Klager weigert depot. Hij vindt het niet nodig. Voor hem is orale medicatie geen optie, omdat hij dit niet inneemt. Hij is bekend met het smokkelen bij het innemen van medicatie. De antipsychotica die hij nu met een injectie krijgt toegediend, doen de onderliggende psychose verminderen of verdwijnen. Eerdere depotinjecties hebben een goed effect op hem gehad.

Uit het voorgaande blijkt afdoende dat sprake is van in artikel 46a van de Pbw vermeld gevaar, te weten het gevaar dat de gedetineerde een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen en het gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Aan een vrijwillige behandeling werkt klager niet mee. Een dwangbehandeling is dus noodzakelijk. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid voldoet. De beslissing van de directeur bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Van de door de raadsman gestelde formele gebreken is niet gebleken.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. R.H. Koning en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 17 september 2019.

                 secretaris         voorzitter

Naar boven