Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4103/GB, 3 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:03-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4103/GB

Betreft:            [klager]            datum: 3 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen de (fictieve) weigering van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) om een beslissing te nemen, en van de overige stukken.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft geen beslissing genomen op klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.).

2.         De feiten

Klager is sinds 26 februari 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep – met betrekking tot de fictieve weigering – als volgt toegelicht. Op 10 mei 2019 heeft klager via zijn casemanager een verzoek ingediend tot plaatsing in een b.b.i. Op 27 mei 2019 is dit verzoek aangevuld met de mededeling dat de vrijhedencommissie positief heeft geadviseerd. Op 2 juli 2019 is nog steeds niet beslist op klagers verzoek. Verzocht wordt met spoed positief op het verzoek te beslissen. De beslissing van 3 juli 2019 heeft de raadvrouw pas op 17 juli 2019, via de Raad, ontvangen.  Verzocht wordt deze zaak tegelijkertijd te behandelen met R-19/4123/GB. Doordat te laat is beslist, heeft klagers detentiefasering aanzienlijke vertraging opgelopen. Verzocht wordt daarvoor aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

3.2.      Namens de Minister is daarop als volgt gereageerd. Het verzoek is op 3 juli 2019 afgewezen. Klager heeft dus geen belang meer bij de behandeling van dit beroep. Het beroep tegen de beslissing van 3 juli 2019 is te laat ingediend en betreft overigens geen beslissing op bezwaar.

4.         De beoordeling

4.1.      Hoewel inmiddels op het verzoek is beslist, zal de beroepscommissie het beroep toch inhoudelijk behandelen, omdat namens klager is verzocht om hem een tegemoetkoming toe te kennen.

4.2.      Ingevolge artikel 72, eerste lid jo. artikel 18, eerste lid, van de Pbw heeft een gedetineerde het recht een beroepschrift in te dienen tegen de afwijzing van zijn verzoek tot plaatsing of overplaatsing. In artikel 72, eerste lid, van de Pbw wordt de (fictieve) weigering een dergelijke beslissing te nemen hieraan gelijkgesteld.

4.3.      Op grond van het bepaalde in artikel 18, derde lid, jo. artikel 17, vierde lid, van de Pbw dient de Minister binnen zes weken een beslissing te nemen op het ingediende verzoek. Dit is niet gebeurd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.

4.4.      Nu inmiddels op het verzoek is beslist, zal de Minister niet worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen op klagers bezwaar. De beroepscommissie ziet ook geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Hiertoe overweegt zij als volgt.

4.5.      Hoewel het wenselijk is dat de selectiefunctionaris zo spoedig mogelijk op een verzoek beslist, verbindt de wet geen gevolgen aan het niet-tijdig nemen van een beslissing door de selectiefunctionaris. Bovendien is het verzoek uiteindelijk afgewezen, wat – gelet op hetgeen de beroepscommissie overweegt in R-19/4123/GB – niet als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. Uiteindelijk is klager daarom door de vertraging niet in zijn belangen geschaad.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 3 september 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven