Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4161/GB, 16 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:16-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4161/GB

Betreft:            [klager]            datum: 16 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 27 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.)) dan wel plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 1 augustus 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt - samengevat -  toegelicht.

Klager gedraagt zich goed en heeft nooit een rapport ontvangen. Dit blijkt ook uit het selectieadvies van de p.i. Lelystad. Bovendien kan hij goed overweg met medegedetineerden en heeft hij deelgenomen aan verschillende trainingen en activiteiten. Dit volgt eveneens uit het advies van het Openbaar Ministerie (OM). Ook geeft klager aan dat hij, in tegenstelling tot wat in de beslissing en de adviezen wordt gesteld, wel bereid is mee te werken aan behandeling. Klager wil de agressietraining bij De Waag volgen. Hij heeft een motivatiebrief naar de instelling gestuurd, maar De Waag bleek vol te zitten en geen nieuwe mensen aan te nemen. Ondanks dat klager de training nog niet heeft gevolgd, is zijn bereidheid en motivatie zeker aanwezig en een indicator dat klager goed bezig is. Daarom is er geen enkele reden om klagers fasering af te wezen. Klagers detentie eindigt op 7 juli 2020. Hij wil zo spoedig mogelijk resocialiseren om zich op een leven na detentie te kunnen voorbereiden.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Nu een goedgekeurd voorstel voor een penitentiair programma en een Risc ontbreekt, voldoet klager niet aan de objectieve criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een gestapeld traject. Daarnaast tonen zijn ontkennende houding, de vorderingen tot herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling en zijn standpunt omtrent zijn ‘verkeerde’ vrienden- en kennissenkring aan dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn delict en weinig zelfinzicht lijkt te hebben. Plaatsing in een b.b.i. is derhalve ook niet passend.

4.         De beoordeling

4.1.      Uit het dossier volgt dat namens klager is verzocht om plaatsing in een b.b.i. Uit het selectieadvies komt naar voren dat klager heeft verzocht om deelname aan een gestapeld traject.

Gestapeld traject

4.2.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en

-           die zijn gepromoveerd.

4.3.      Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen gedetineerden ook voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking komen, als de selectiefunctionaris akkoord is gegaan met een voorstel voor deelname aan een penitentiair programma. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.

4.4.      Uit het dossier kan worden afgeleid dat (nog) geen sprake is van een voorstel voor deelname aan een p.p. dat is goedgekeurd door de selectiefunctionaris. Derhalve voldoet klager niet artikel 2, derde lid, van de Regeling en kon het verzoek tot deelname aan een gestapeld traject reeds om die reden in redelijkheid worden afgewezen.

Beperkt beveiligde inrichting

4.5.      Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd.

4.6.      Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, wegens wederrechtelijke vrijheidsbeneming, diefstal met geweld en afpersing. Uit het reclasseringsadvies van 30 april 2019 volgt dat zij het risico op recidive inschat op gemiddeld. Indien klager niet gaat werken aan het hebben van meer inzicht in zijn handelen omtrent het delictgedrag, zijn probleembesef en probleemhantering, bestaat de kans op toename van recidiverisico. Het risico op letselschade en onttrekking wordt ingeschat op gemiddeld. De reclassering adviseert klager in aanmerking te laten komen voor re-integratie en adviseert hierbij een ambulante behandeling (delictpreventie) bij De Waag of een soortgelijke instelling.

Het OM heeft negatief geadviseerd, omdat een eerdere behandeling tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling bij De Waag in 2012 is gestopt nadat klager recidiveerde. Gelet op de informatie in het reclasseringsadvies meent het OM dat elke vorm van verlofverlening uit het oogpunt van recidiverisico te vroeg en onverantwoord voorkomt, zolang er geen plan van aanpak is en er geen inzichtelijk advies is uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft op basis van voornoemde adviezen negatief geadviseerd. Hoewel uit het beroepschrift blijkt dat klager bereid is mee te werken aan behandeling, is niet gebleken dat met de behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener reeds een start is gemaakt.

4.7.      De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor plaatsing in een b.b.i. en dat deze, ondanks klagers goede gedrag in de inrichting, een afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. rechtvaardigen. Hierbij neemt de beroepscommissie ook in aanmerking dat klager op dit moment (nog) geen onbegeleide vrijheden heeft genoten en er gelet op klagers einddatum nog voldoende tijd is zijn faseringstraject vorm te geven. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 16 september 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven