Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4341/GV, 4 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:04-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/4341/GV

betreft: [klager]            datum: 4 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J. Hoogendoorn, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 23 juli 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager verzoekt om incidenteel verlof teneinde een bezoek te brengen aan zijn moeder die volgens de behandelaar binnen zes weken tot zes maanden zal komen te overlijden. Klagers moeder heeft terminale kanker, is uitbehandeld en kan hem vanwege haar ziekte niet bezoeken. De laatste keer dat klager zijn moeder heeft gezien, was in maart 2018. Op dit moment is zij niet goed aanspreekbaar. Nu de prognose is dat zij binnen zes weken en zes maanden zal komen te overlijden, is sprake van levensgevaar in de zin van artikel 23 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). De Minister heeft daarom uit het advies van de medisch adviseur niet kunnen afleiden dat klagers moeder slechts ziek is. Het advies bestrijdt niet het feit dat klagers moeder aan haar ziekte zal overlijden. Ook had het op de weg van de directeur gelegen te achterhalen wat wordt bedoeld met de stelling dat zij op korte termijn niet zal overlijden. Duidelijk is dat klagers moeder niet in staat was hem te bezoeken, dat haar laatste bezoek aan hem maanden geleden heeft plaatsgevonden en dat zij binnen enige weken of maanden zou komen te overlijden. De advocaat-generaal merkt in zijn advies op dat het een gotspe zou zijn dat een verdachte die er eigenhandig voor heeft gezorgd dat de nabestaanden van het slachtoffer hun geliefde moeten missen, nu verlof vraagt om afscheid van zijn moeder te nemen. Dit kan geen reden zijn om een verlofaanvraag af te wijzen. Nog los van de vraag of het slachtoffer bij het door klager gepleegde delict nabestaanden heeft, weegt eventuele maatschappelijke onrust niet op tegen het te dienen verlofdoel.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Klagers moeder verblijft inmiddels op haar woonadres in A. De medisch adviseur heeft op 11 juni 2019 en 19 juli 2019 geoordeeld dat zij niet in acuut levensgevaar verkeert. Mede op grond van de adviezen van de medisch adviseur en het Openbaar Ministerie is klagers verzoek om incidenteel verlof ingevolge artikel 23 van de Regeling afgewezen. Ook de omstandigheid dat klagers moeder een risico vormt ten aanzien van de invoer van contrabande heeft hierbij een rol gespeeld. Over het eventueel verlenen van incidenteel verlof op grond van artikel 25 van de Regeling zal de Minister een afzonderlijke beslissing nemen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting Dordrecht heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder begeleiding van DV&O. Klagers moeder verblijft op dit moment thuis, omdat zij is uitbehandeld en om die reden niet langer in het ziekenhuis in Gent verblijft.

Het multidisciplinair overleg heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag onder begeleiding van DV&O, vanwege zijn goede gedrag en functioneren in de inrichting.

De advocaat-generaal bij de Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De medisch adviseur acht op 11 juni 2019 het verlenen van incidenteel verlof op medische gronden geïndiceerd. Klagers moeder ondergaat thans zware chemokuren en is niet in staat haar zoon te bezoeken. In verband met haar slechte gezondheid zal zij de komende periode niet in staat zijn lange afstanden te kunnen reizen.

De medisch adviseur acht op 19 juli 2019 het verlenen van incidenteel verlof op medische gronden geïndiceerd. Klagers moeder is ongeneselijk ziek en wordt niet in staat geacht zelfstandig te kunnen reizen. Uit de beschikbare informatie blijkt niet dat haar overlijden op zeer korte termijn wordt verwacht en dat zij in acuut levensgevaar verkeert.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 jaar met aftrek, wegens – kort gezegd – diefstal (met geweld) in vereniging, poging tot afpersing in vereniging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, het medeplegen van moord, poging tot diefstal in vereniging en schuldheling. Tegen dit arrest heeft klager een cassatieberoep ingesteld. De fictieve einddatum van klagers detentie is bepaald op 19 oktober 2028.

Op grond van artikel 21 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. In artikel 23 van de Regeling staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan en in levensgevaar verkerende ouder van de gedetineerde. Artikel 25 van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde ouder, indien deze wegens medische of psychische belemmeringen niet in staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft kunnen ontmoeten.

Klager verzocht om incidenteel verlof teneinde een bezoek te brengen aan zijn destijds ernstig zieke moeder. De Minister heeft dit verzoek afgewezen, omdat geen sprake was van levensgevaar in de zin van artikel 23 van de Regeling en omdat niet was gebleken dat klagers moeder hem drie maanden of langer niet heeft kunnen bezoeken.

De medisch adviseur heeft in het meest recente advies van 19 juli 2019 te kennen gegeven dat het overlijden van klagers moeder op zeer korte termijn niet wordt verwacht en dat zij niet in acuut levensgevaar verkeert. Op basis van deze informatie heeft de Minister in redelijkheid kunnen oordelen dat geen sprake was van levensgevaar in de zin van artikel 23 van de Regeling, op grond waarvan de afwijzing van klagers verlofaanvraag op deze grond was gerechtvaardigd. Dat klagers moeder niettemin op 2 augustus 2019 zou komen te overlijden, is een omstandigheid die de Minister ten tijde van de bestreden beslissing op basis van de hem toen verstrekte informatie in redelijkheid niet heeft kunnen voorzien.

Dat ligt anders ten aanzien van de mogelijkheid incidenteel verlof te verlenen voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde persoon zoals bedoeld in artikel 25 van de Regeling. De medisch adviseur heeft op 11 juni 2019 en 19 juli 2019 geoordeeld dat klagers moeder vanwege haar ziekte niet in staat was klager in de inrichting te bezoeken en achtte het verlenen van incidenteel verlof op medische gronden geïndiceerd. Hoewel klager slechts op grond van artikel 23 van de Regeling een verzoek om incidenteel verlof heeft ingediend, heeft de Minister dit verzoek eveneens afgewezen, omdat niet was gebleken dat klagers moeder hem drie maanden niet had kunnen bezoeken. Naar het oordeel van de beroepscommissie kon deze conclusie niet zonder meer worden getrokken. Het was de Minister immers bekend dat klagers moeder in het kader van haar ziekte geruime tijd in het ziekenhuis in Gent werd behandeld en dat klager stelde dat hij zijn moeder sinds maart 2018 niet had gezien. Het is daardoor aannemelijk geworden dat klagers moeder hem gedurende meer dan drie maanden niet heeft kunnen bezoeken.

Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. Aangezien klagers moeder inmiddels is overleden en de rechtsgevolgen niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 25,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 4 september 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven