Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1373/GA, 17 december 2003, beroep
Uitspraakdatum:17-12-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1373/GA

betreft: [klager] datum: 17 december 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 20 juni 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het huis van bewaring Demersluis te Amsterdam,

gericht tegen een uitspraak d.d. 6 juni 2003 van de beklagcommissie bij dit huis van bewaring,
gegeven op een klacht van

[...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 november 2003, gehouden in de p.i. Amsterdam, zijn gehoord klager, en de heer [...], unitdirecteur van voormeld huis van bewaring.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het op cel voorhanden hebben van een fles met een naar alcohol ruikende substantie.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en heeft bepaald dat klager een tegemoetkoming toekomt op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unitdirecteur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ik heb klager uitvoerig gehoord en daarbij is, gelet op de wijze van antwoorden door klager, niet aannemelijk geworden dat klager het slachtoffer was van de door hem geschetste omstandigheden. Bij celinspectie is gebleken dat klagereen Coca Cola fles met ruim een liter vruchtensap - waarschijnlijk sinaasappelsap - en stukken witbrood in zijn cel staan. Voor deze hoeveelheid sap zijn ongeveer 10 perssinaasappels nodig. Klagers verklaring dat hij vijf dagenachtereen de bij de maaltijd verstrekte sinaasappels heeft gespaard om daarvan deze hoeveelheid vers sinaasappelsap te maken is niet overtuigend omdat het niet voorkomt dat bij de maaltijd vijf dagen achtereen hetzelfde fruit wordtverstrekt en bovendien geen perssinaasappels maar handsinaasappels worden verstrekt. Over de hoeveelheid brood kan niets met zekerheid worden gezegd. Het kan een halve of een hele boterham zijn geweest. De substantie was aan hetgisten en moet daarom meer dan een half uur in klagers cel hebben gestaan. De desbetreffende p.i.w.-er en ik hebben beiden aan de fles geroken en hebben hebben een lichte alcoholgeur waargenomen. Omdat een zodanige substantie blijftgisten is deze niet bewaard.
Klager heeft tegen de p.i.w.-er die het verslag heeft aangezegd niet gezegd dat een medegedetineerde brood in de fles heeft gegooid. Dit heeft hij pas gezegd toen ik hem hoorde. Klager wilde de naam van de hierbij betrokkenmedegedetineerde echter niet noemen, zodat klagers lezing niet kon worden nagetrokken en klager zelf verantwoordelijk moest worden geacht voor het voorhanden hebben van de alcoholhoudende substantie. De gedetineerden mogen geengeestverruimende middelen op cel hebben en de poging een zodanig middel te fabriceren is in strijd met de orde in de inrichting. De bestreden disciplinaire straf is klager derhalve terecht opgelegd.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ik had het sap geperst uit 10 à 12 sinaasappels en heb hieraan niets toegevoegd.
Ik ben ongeveer een half uur uit mijn cel geweest om te douchen en in die tijd heeft een medegedetineerde brood bij het sap gedaan. Hij had mij eerder gezegd dat hij het sap wilde hebben. Na terugkomst van het douchen heb ik geziendat het brood bij het sap was gedaan en heb ik eerst een discussie met die jongen gevoerd. Vervolgens werden wij ingesloten. Kort daarop is mijn cel gecontroleerd en is de fles in beslag genomen. Het brood heeft hoogstens een halfuur in het sap gezeten en het is niet mogelijk dat het na een zo korte tijd al is gaan gisten. Het is daarom niet mogelijk dat de p.i.w.-er op het moment van de celinspectie een alcohollucht heeft geroken. Bij het horen door dedirecteur heb ik dit aangegeven en heb ik verzocht de desbetreffende medegedetineerde, een buurman van een paar cellen verderop, te horen. De directeur heeft dit niet gedaan, omdat hij vond dat die jongen zich er buiten moesthouden. Deze opstelling van de directeur vind ik onzorgvuldig. Die jongen wilde er ronduit voor uitkomen, omdat hij toch vrij zou komen. Zijn naam weet ik inmiddels niet meer. De disciplinaire straf is mij derhalve ten onrechteopgelegd.
Ik ben zeer gedupeerd door deze strafoplegging omdat mijn selectie voor een half open inrichting als gevolg hiervan is herzien en ik in een gesloten gevangenis ben geplaatst.

3. De beoordeling
Aannemelijk is geworden dat klager een fles inhoudende ongeveer een liter gistende substantie - in elk geval bestaande uit sinaasappelsap met brood - op cel heeft gehad, welke substantie volgens een ervaren p.i.w.-er en volgens deunitdirecteur een lichte alcoholgeur verspreidde. In dit geval kan, omdat meerdere personen de geur als alcoholgeur hebben herkend, worden aangenomen dat sprake was van een alcoholhoudende substantie. Het voorhanden hebben vanzodanige substantie kan als in strijd met de orde in de inrichting worden aangemerkt. Klager is hiervoor terecht verantwoordelijk gehouden, nu hij niet of niet voldoende duidelijk aan de directeur heeft kenbaar gemaakt welkemedegedetineerde hij verantwoordelijk achtte voor het toevoegen van het brood aan het sap en de beroepscommissie hiermee evenmin bekend is gemaakt. Nader onderzoek was en is derhalve niet mogelijk.
De beslissing van de directeur kan gelet op het hiervoor overwogene niet worden aangemerkt als in strijd met de wet en ook niet als onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren en deuitspraak van de beklagcommissie bevestigen.

De beroepscommissie merkt overigens op dat het - bij betwisting - aanbeveling verdient de desbetreffende substantie direct te laten onderzoeken op de aanwezigheid van alcohol.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H.B. Greven en dr. E.B.M. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 17 december 2003.

secretaris voorzitter

Naar boven