Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4524/GB, 2 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4524/GB

Betreft:            [klager]            datum: 2 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.R. Roethof, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek om uitstel van zijn melddatum ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Op 24 juli 2019 is klager opgeroepen zich op 27 augustus 2019 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem voor het ondergaan van 90 dagen gevangenisstraf. Op 31 juli 2019 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend dat op 22 augustus 2019 ongegrond is verklaard. Klagers verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister van 22 augustus 2019 waarin klagers bezwaar gericht tegen de afwijzing van een verzoek om uitstel van de melddatum ongegrond is verklaard, is door de voorzitter op 26 augustus 2019 afgewezen. Uit telefonische inlichtingen blijkt dat klager zich op 27 augustus 2019 in de p.i. Arnhem heeft gemeld.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het Openbaar Ministerie (OM) te Curaçao heeft een verstekvonnis overgelegd van 17 augustus 2015 waarop is aangegeven dat de dagvaarding in persoon is betekend. Enig bewijs van deze betekening in persoon ontbreekt. Het bezwaar is onder andere ongegrond verklaard omdat er een noodzaak tot tenuitvoerlegging bestaat, waar in beginsel van wordt uitgegaan en waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen wordt afgeweken. Hoewel namens klager is aangevoerd dat het bewijs van de betekening in persoon ontbreekt, wordt hier in de bestreden beslissing in zijn geheel aan voorbij gegaan. Het verzoek om uitstel van drie maanden is in zijn geheel afgewezen terwijl het OM te Curaçao ondanks meerdere verzoeken van klager heeft verzuimd om het bewijs van betekening te overleggen. Bij een rechtshulpverzoek zou de Nederlandse overheid extreme zorgvuldigheid moeten betrachten, juist in het geval dat een ingrijpende straf, zoals in casu een gevangenisstraf van 90 dagen, wordt opgelegd. Het OM te Curaçao heeft in een reactie van 22 augustus 2019 laten weten dat de dagvaarding in persoon aan klager is betekend. Wederom zijn hier geen bewijsstukken van overgelegd. Klager stelt zich op het standpunt dat hij niet af wist van de zaak waarvoor hij een gevangenisstraf dient te ondergaan. Het kan niet rechtvaardig worden genoemd dat zonder de feitelijke bewijzen van de betekening in persoon, de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland simpelweg wordt voortgezet. Het OM te Curaçao heeft sinds 31 juli 2019 geen enkel bewijsstuk kunnen overleggen. Uitstelverlening van de meldplicht is enkel en alleen om die reden op zijn plaats. Het ondergaan van detentie zal ernstige problemen voor de persoonlijke omstandigheden van klager opleveren. Klager stelt zijn leven inmiddels goed op de rit te hebben. Hij heeft sinds vorig jaar een woning en wekelijks contact met zijn thans minderjarige dochter. Klager is een procedure gestart om het eenhoofdig gezag over zijn minderjarige dochter te verkrijgen. Klager benadrukt dat hij door de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf zijn dochter zal verliezen. Klager heeft suikerziekte. Hij is in 2004 geopereerd nadat hij zijn enkel heeft gebroken. Tot op de dag van vandaag gebruikt klager een scootmobiel, omdat hij klachten heeft gehouden bij het lopen. Klager heeft een gratieverzoek ingediend.

3.2.      De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Zoals blijkt uit de aanwijzing van het OM over het uitstelbeleid kan een verzoek tot uitstel om verschillende redenen worden toegekend. Voorop staat echter de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf daarom wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden uitstel verleend. Dit geldt ook voor klager. De rechterlijke macht heeft een vrijheidsstraf bevolen. De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft als uitvoeringsinstantie de opdracht gekregen deze straf ten uitvoer te leggen. De noodzaak tot tenuitvoerlegging staat voorop. De dagvaarding om op 17 augustus 2015 ter terechtzitting te verschijnen is aan klager in persoon betekend. Klager is dus wel degelijk op de hoogte van zijn strafzaak.

4.         De beoordeling

Uit de inlichtingen van de Minister, waaronder het rechtshulpverzoek (met bijlagen) van het OM te Curaçao van 28 januari 2019, blijkt dat klager op 17 augustus 2015 bij verstek is veroordeeld tot (onder andere) een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen. Uit het als bijlage opgenomen extractvonnis van het gerecht van eerste aanleg in Curaçao blijkt dat de dagvaarding in deze zaak aan klager in persoon is betekend. Dit vonnis is op 1 september 2015 onherroepelijk geworden. Naar het oordeel van de beroepscommissie is er thans sprake van een noodzaak tot tenuitvoerlegging van voornoemde gevangenisstraf.

Klager verzoekt om uitstel van de executie van de opgelegde gevangenisstraf tot het moment dat is beslist op het door klager ingediende gratieverzoek, dan wel voor de duur van drie maanden. Namens klager wordt daarvoor aangevoerd dat hij niet op de hoogte is geweest van de behandeling van zijn strafzaak door de rechtbank te Curaçao en dat sprake is van zwaarwegende persoonlijke omstandigheden, in die zin dat hij gezondheidsproblemen heeft en dat hij (in de weekenden) de zorg voor zijn minderjarige dochter draagt.

De beroepscommissie overweegt dat uit het overgelegde extractvonnis blijkt dat de dagvaarding in persoon is betekend, zodat klager geacht moet worden wel op de hoogte te zijn geweest van de behandeling van zijn strafzaak. Voorts heeft het namens klager ingediende gratieverzoek, gelet op het bepaalde in artikel 558a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, alsmede artikel 1, eerste lid, en artikel 2, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit aanvang tenuitvoerlegging straffen en maatregelen, geen opschortende werking van rechtswege, zodat dit niet aan de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde gevangenisstraf in de weg staat. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager voldoende gelegenheid gehad om maatregelen te treffen voor de zorg voor zijn dochter in verband met de aanstaande detentie. Daarbij gaat het om een relatief korte gevangenisstraf van 90 dagen. De door klager aangevoerde gezondheidsproblemen zijn onvoldoende feitelijk onderbouwd. Gelet op het vorenstaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 2 september 2019

               secretaris         voorzitter

Naar boven