Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3945/GV, 28 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:28-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3945/GV

betreft: [klaagster]       datum: 28 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 4 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster en haar raadsvrouw mr. M.J. van Essen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.

Gelet op klaagster gezondheidssituatie is de door de inrichting aangeboden zorg onvoldoende. Haar familie kan betere zorg leveren. De medisch adviseur heeft in zijn advies van 14 december 2018 geoordeeld dat passende zorg bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen geboden moest worden. In afwachting van plaatsing in het Justitieel Complex voor Somatische Zorg (JCvSZ) diende de inrichting ter ondersteuning thuiszorg in te huren. Mocht dit niet het geval zijn, dan zou een nieuw verzoek om strafonderbreking worden ingediend. Zowel zorg bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen en als thuiszorg zijn tot op heden niet aangeboden. Bovendien is klaagster niet naar het JCvSZ overgeplaatst. Het is onbegrijpelijk dat onderhavig verzoek om strafonderbreking op grond van het advies van de medisch adviseur van 14 december 2018 is afgewezen. Klaagster verzoekt positief te beslissing op het verzoek om strafonderbreking of de inrichting te sommeren per omgaande passende zorg te bieden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking ontbreekt. Nu uit alle uitgebrachte adviezen blijkt dat klaagsters lichamelijke of psychische situatie niet aan de voortzetting van detentie in de weg staat, is de bestreden beslissing niet onredelijk of onbillijk. Indien en voor zover de raadsvrouw stelt dat de medische adviezen onbegrijpelijk zijn, staat hiervoor een andere rechtsgang open (vergelijk RSJ 5 september 2017, 17/2475/GV).

Op klaagsters verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd.

De officier van justitie bij het arrondissementsparket Midden-Nederland heeft, onder verwijzing naar het advies van de medisch adviseur, negatief geadviseerd het verzoek om strafonderbreking.

Het multidisciplinair overleg en de vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting (p.i.) Utrecht, locatie Nieuwersluis hebben negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, vanwege het negatieve advies van de medisch adviseur, de medische dienst en de officier van justitie.

3.         De beoordeling

Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek, wegens – kort gezegd – diefstal met geweld met de dood tot gevolg. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 augustus 2021.

Het beroep is gericht tegen klaagsters tweede verzoek om strafonderbreking.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Artikel 37 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijk of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Klaagster verzoekt om strafonderbreking vanwege haar ernstige fysieke en psychische aandoeningen. In het kader van dit verzoek hebben zowel de medische dienst van de p.i. Utrecht, locatie Nieuwersluis als de medisch adviseur aan de Minister over de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking advies uitgebracht. De medische dienst heeft op 17 mei 2019 te kennen gegeven dat de voor klaagster benodigde zorg vanuit de inrichting wordt verleend. De huisarts en een aan haar toegewezen verpleegkundige bezoeken haar regelmatig om haar gezondheidstoestand te blijven monitoren. Tot op het heden is het niet nodig gebleken een thuiszorgorganisatie in te schakelen of klaagster naar het JCvSZ over te plaatsen. Dit laatste heeft ook de medisch adviseur bevestigd. Haar lichamelijke en psychische problematiek zijn bij verschillende specialisten bekend. Sinds het laatste advies van december 2018 zijn er geen aanwijzingen dat de voor klaagster noodzakelijke zorg niet vanuit de inrichting geleverd zou kunnen worden. Het verlenen van strafonderbreking op medische gronden is dan ook niet geïndiceerd. 

De Minister heeft op grond van deze adviezen in redelijkheid kunnen oordelen dat de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking ontbreekt. Nu aan de vereisten van artikel 37 van de Regeling niet wordt voldaan, kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 28 augustus 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven