Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3959/GB, 2 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/3959/GB

Betreft:            [Klager]           datum: 2 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A.M. Oor, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 4 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad niet-ontvankelijk (de beroepscommissie begrijpt: ongegrond) verklaard.

2.         De feiten

Klager is sinds 4 augustus 2017 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van het JC Zaanstad. Bij beslissing van 12 maart 2019 is hij in het PPC van het JC Zaanstad geplaatst.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is niet over het bezwaarschrift gehoord. Zijn raadsvrouw had ter zitting vertrouwelijke stukken willen voorhouden uit een dubbel persoonlijkheidsonderzoek uit 2018. Verzocht wordt het beroep mondeling te mogen toelichten. In bezwaar is geen uitspraak gedaan over de gevorderde proceskosten. Verzocht wordt in beroep een dubbele proceskostenveroordeling uit te spreken. In de beslissing op bezwaar is niet ingegaan op de aangevoerde gronden. Klager handhaaft de gronden van het bezwaar. Hij vraagt zich af welke stoornis bij hem is geconstateerd, gedurende welke periode en hoe hij is geobserveerd, wat de bevindingen daarvan waren en welke forensische zorg is geïndiceerd. Nu deze vragen in de beslissing niet beantwoord worden, is deze onvoldoende gemotiveerd. Klager kan zich moeilijk verweren tegen deskundigen die menen te weten wat er in zijn hoofd omgaat. Hij is daar echter zelf het best van op de hoogte. Hij betwist geestelijk ziek of psychisch gestoord te zijn. Er dient meer gewicht te worden toegekend aan klagers belangen. Het stuk ‘aanmelding PMO d.d. 12 maart 2019’ ontbreekt in het dossier. Dat stuk is nodig om te beoordelen of sprake is van gedegen psychologisch onderzoek. De mening van de inrichtingspsycholoog is vermoedelijk zonder onderliggend gedegen diagnostisch onderzoek opgenomen in het dossier. Het persoonlijkheidsonderzoek uit 2018 is in beroep overgelegd. Daarin staat dat in geval van een verstandelijke beperking terughoudendheid is geboden bij het classificeren van een persoonlijkheidsstoornis. Uit het onderzoek blijkt eveneens dat klager een verstandelijke beperking heeft.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Er is een indicatiestelling afgegeven op de aanvraag van het PMO. Daarin staat dat klager meer zorg nodig heeft dan in een reguliere inrichting kan worden gegeven. Duidelijk is geworden dat hij psychotisch is. Er wordt uitgegaan van de juistheid van de indicatiestelling.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2.      Klager is in het PPC geplaatst in verband met een (vermoeden van een) psychose en wanen, op grond van een indicatiestelling van het NIFP. In deze indicatiestelling staat onder meer het volgende:

Het betreft een thans 32-jarige vermoedelijk verstandelijk beperkte Antilliaanse man met een vermoeden van psychotische problematiek. Tevens is er sprake van cannabisafhankelijkheid en antisociale trekken. Betrokkene is achterdochtig en maakt een kwetsbare indruk. Betrokkene is al langere tijd psychotisch en heeft nu een piw-er van de afdeling EZV in zijn waansysteem opgenomen. Betr staat erg achterdochtig t.a.v. medicatiegebruik. Overgenomen uit aanmelding PMO d.d. 12-03-2019: “Waarneming: sterke verdenking op akoestische hallucinaties in de vorm van gekreun en geschreeuw door mannen en vrouwen, waarvan pt het idee heeft dat ze seks hebben of verkracht/mishandeld worden. Denken: normofreen, coherent, inhoudelijk paranoide wanen, waarbij opvalt dat er sprake is van een zeer uitgewerkt waansysteem m.b.t. kindermisbruik in Nederland en seksueel wangedrag en misbruik tussen gedetineerden en PIW-ers. Stemming normofoor met modulerend affect, bij vlagen enige dysforie (wanneer pt zich boos maakt over seksueel misbruik) en geladen psychomotoriek.” […]

Een PPC plaatsing is nu geïndiceerd. Gelet op zijn huidig functioneren is een start op een afdeling met een DE4 verblijfsniveau aangewezen volgens de aanmelding van PMO Nadere diagnostiek en mogelijk instellen op medicatie lijkt geïndiceerd.

4.3.      De beroepscommissie is van oordeel dat hieruit genoegzaam blijkt dat en waarom klagers plaatsing in een PPC geïndiceerd werd geacht. In beroep zijn geen stukken overgelegd die aan dat oordeel doen twijfelen. Ook de rapportage van 8 mei 2018, die de raadsvrouw heeft overgelegd, is hiermee niet in strijd. Weliswaar wordt daarin benadrukt dat terughoudendheid is geboden bij het vaststellen van een persoonlijkheidsstoornis, omdat klager verstandelijk licht of matig beperkt wordt geacht, maar beide rapporteurs geven ook aan dat zij zich geen goed beeld hebben kunnen vormen van klagers functioneren en persoonlijkheid, omdat hij niet meewerkte aan het onderzoek. De psycholoog merkt daarbij op dat een psychotische stoornis niet erg waarschijnlijk is, maar ook niet volledig is uit te sluiten. Daarbij komt nog dat dit rapport inmiddels meer dan een jaar oud is en dat klagers plaatsing in het PPC blijkens de indicatiestelling vooraleerst in het teken staat van diagnostiek. Daartoe bestaat op basis van het voorgaande voldoende grond. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4.4.      Ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsvrouw de proceskosten van de beroepsprocedure te vergoeden, overweegt de beroepscommissie dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 2 september 2019.                                                              secretaris         voorzitter

Naar boven