Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3899/GV, 28 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:28-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3899/GV

betreft: [klager]            datum: 28 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 28 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager is niet veroordeeld, maar wordt slechts verdacht van het begaan van nieuwe feiten tijdens zijn detentieperiode. Hij is naar aanleiding hiervan niet voorlopig gehecht. Dit zou anders zijn als het om ernstige feiten zou gaan. Het is daarom ongepast dat de Minister klager deze gebeurtenis zwaar aanrekent. Daarnaast heeft de Minister het positieve advies van de vrijhedencommissie en zijn goede gedrag in de inrichting niet in de bestreden beslissing laten meewegen. Klager wil zich kunnen bewijzen en zich kunnen voorbereiden op zijn invrijheidstelling op 12 december 2019.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Op 5 september 2017 is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, vanwege wederrechtelijke vrijheidsberoving en (poging tot) afpersing, gepleegd tijdens de v.i.-periode van een eerdere zaak. Daarom is de v.i. gedeeltelijk herroepen voor de duur van vijfhonderd dagen. Desondanks is hij op 9 november 2018 in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad geplaatst. Op 17 januari 2019 is klager echter disciplinair gestraft, omdat hij het aan het regimesgebonden verbonden locatieverbod voor de tweede keer had overtreden. Ook op 2 februari 2019 is aan klager een disciplinaire straf opgelegd, omdat bij hem een handelshoeveelheid softdrugs is aangetroffen. Naar aanleiding van dit voorval is hij op 7 februari 2019 naar het Justitieel Complex Zaanstand overgeplaatst. Klager laat zien dat hij niet met vrijheden kan omgaan.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie in het Justitieel Complex Zaanstad heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, mits elektronisch toezicht wordt toegepast.

De advocaat-generaal bij het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het is niet de bedoeling dat fasering plaatsvindt, indien sprake is van verdenking van nieuwe strafbare feiten die tijdens de v.i. zijn gepleegd en indien de v.i. om die reden is herroepen. Klager heeft een kans gehad, maar heeft deze kans niet gegrepen.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager is gedetineerd vanwege een gevangenisstraf van zeventien jaren en negen maanden in verband met – kort gezegd – moord, zware mishandeling, diefstal, schuldheling en laster, waarvan de v.i. is herroepen voor de duur van vijfhonderd dagen. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 12 december 2019.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Op 17 januari 2019 is klager disciplinair gestraft, omdat hij het aan het regimesgebonden verbonden locatieverbod tweemaal had overtreden. Ook is aan hem op 2 februari 2019 een disciplinaire straf opgelegd van zeven dagen in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, vanwege het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs. Naar aanleiding hiervan is klagers verblijf in de b.b.i. op 7 februari 2019 beëindigd en is hij voor het gevangenisregime van het Justitieel Complex Zaanstand geselecteerd.

De hiervoor genoemde omstandigheden vormen een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen, ondanks het positieve advies van de vrijhedencommissie, een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Daarom kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 28 augustus 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven