Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3544/GA, 2 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3544/GA

betreft: [Klager]           datum: 2 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem, gericht tegen een uitspraak van 23 april 2019 van de beklagcommissie bij de p.i. Arnhem, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 augustus 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. L.A.C. ter Steeg, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Arnhem. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft

a.         de terugplaatsing van klager in het basisprogramma (A-2018-325); en

b.         de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel in verband met het bezit van contrabande (A-2018-326).

De beklagcommissie heeft het beklag onder a. en b. gegrond verklaard en klager ten aanzien van het beklag onder b. een tegemoetkoming van € 30,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt ten aanzien van het beklag onder a. als volgt toegelicht. Klagers gedrag en zijn motivatie zijn naar aanleiding van de op 28 augustus 2018 aan hem opgelegde disciplinaire straf op grond van het toetsingskader als ‘rood’, dan wel ‘oranje’ aangemerkt. Het in bezit hebben van twee mobiele telefoons, vijf simkaarten, twee opladers, kabels en oordopjes is onverenigbaar met de orde, rust en veiligheid in de inrichting. Daarnaast heeft klager ook op de arbeid ‘oranje’ gedrag vertoond. Hij meldde zich structureel ziek en zijn motivatie was laag. Verder heeft de casemanager klagers gedrag op basis van zijn middelengebruik als ‘oranje’ beoordeeld. Klager heeft naast de op 28 augustus 2018 aan hem opgelegde disciplinaire straf meer rapporten ontvangen. Op grond van het toetsingskader is dan ook geen sprake van onbesproken ‘groen’ gedrag. Hij heeft in het verleden op de lijst voor Gedetineerden met een Vlucht- of Maatschappelijk risico (GVM) gestaan en is naar aanleiding van de op 28 augustus 2018 opgelegde disciplinaire straf opnieuw daarop geplaatst met het risicoprofiel ‘hoog’. De beslissing klager te degraderen is voldoende gemotiveerd. Bij het nemen van dergelijke beslissingen worden altijd alle rapportages en stukken betrokken.

Het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt ten aanzien van het beklag onder b. is door en namens de directeur in beroep als volgt toegelicht. Het in bezit hebben van twee mobiele telefoons, vijf simkaarten en toebehoren zorgt voor veel onrust binnen het gevangeniswezen. Er zijn diverse handelingen verricht om de goederen binnen de inrichting te krijgen. Nu een dergelijke hoeveelheid goederen kan duiden op handel, kan niet met een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in de eigen cel worden volstaan. De opgelegde disciplinaire straf is op 6 september 2018 geschorst. De inrichting heeft op 7 september 2018 kennis genomen van die toewijzingsbeslissing. Op diezelfde dag is klager naar de p.i. Vught overgeplaatst. De door de beklagcommissie genoemde datum, te weten 10 september 2018, klopt niet. De disciplinaire straf is na klagers overplaatsing beëindigd. Het is aan de directeur van de p.i. Vught of hij de straf overneemt, maar daar is vanuit de p.i. Arnhem geen verzoek toe gedaan. Er is dan ook geen sprake van een periode van vier dagen dat  klager ten onrechte in een strafcel zou hebben verbleven.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt ten aanzien van het beklag onder a. als volgt toegelicht. Achteraf wordt weliswaar gezocht naar (meer) aspecten op basis waarvan klager kon worden gedegradeerd, maar op het moment dat klager werd gedegradeerd is geen belangenafweging gemaakt, althans is daar niet van gebleken. Op dat moment is gesteld dat de disciplinaire straf voldoende was om hem te degraderen. Het feit dat hij op de GVM-lijst heeft gestaan, maakt niet dat hij zwaarder kan worden gestraft. Namens klager is bovendien nogmaals gewezen op RSJ 18 juni 2018, 17/3985/GA.

Het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt ten aanzien van het beklag onder b. is namens klager in beroep als volgt toegelicht. Niet alleen de periode van vier dagen dat klager te lang in de strafcel heeft verbleven, maar de gehele disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel is onredelijk. Verzocht wordt daarom alsnog voor de gehele straf van veertien dagen een tegemoetkoming toe te kennen.  

3.         De beoordeling

a.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep gericht tegen het beklag onder a. zal dan ook ongegrond worden verklaard. De directeur heeft in beroep nader gemotiveerd waarom klager is gedegradeerd en daartoe aanvullende stukken overgelegd. Klagers ‘rode’ en ‘oranje’ gedragingen hadden echter in de degradatiebeslissing tegen zijn structurele gedrag, waaronder al het ‘groene’ gedag, moeten worden afgezet. Dan was voor klager kenbaar geweest op basis van welke gedragingen hij in het basisprogramma was geplaatst en op welke onderdelen van goed gedrag hij positief diende te scoren om wederom voor promotie in aanmerking te komen.

b.

De beroepscommissie stelt vast dat klager, anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, op 7 september 2018 naar de p.i. Vught is overgeplaatst. Klager heeft dan ook niet na het toewijzen van het namens klager ingediende schorsingsverzoek nog vier dagen ten onrechte in een strafcel verbleven, althans niet onder het beheer van de directeur van de p.i. Arnhem. Gelet daarop kan de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van het beklag onder b. niet in stand blijven. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak in zoverre vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag van de door de beklagcommissie aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te ontvallen.  

Voor zover namens klager ter zitting is verzocht alsnog voor de gehele disciplinaire straf van veertien dagen een tegemoetkoming toe te kennen, stelt de beroepscommissie vast dat klager tegen de uitspraak van de beklagcommissie binnen de in artikel 69, eerste lid, van de Pbw bedoelde termijn geen beroep heeft ingesteld.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklagonderdeel a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklagonderdeel b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 2 september 2019.

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven