Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1920/GB, 16 december 2003, beroep
Uitspraakdatum:16-12-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1920/GB

betreft: [klager] datum: 16 december 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 21 augustus 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift en een op 29 augustus 2003ingekomen nadere toelichting op het beroepschrift van

[...], geboren op [1962], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 augustus 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.B. Boone, op 14 november 2003 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is op 20 juni 2002 in Bulgarije aangehouden ter fine van uitlevering aan Nederland. Op 16 augustus 2002 is hij aan Nederland uitgeleverd en in de EBI geplaatst. Op 14 augustus 2003 heeft de selectiefunctionaris beslisttot verlenging van klagers verblijf in de EBI.

2.2. Klager ondergaat het resterende deel van een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek wegens poging tot doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 19 maart 2004.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Er is geen nieuwe informatie ten opzichte van de vorige verlengingsbeslissing. Het is moeilijk voor klager om zich tegen de vage informatie te verweren. Er is niet gebleken dat klager gewelddadig is. De bezwaren die door deselectiefunctionaris worden aangevoerd zijn deels meer dan een jaar oud. Er wordt een hoop overhoop gehaald, maar nergens blijkt uit dat klager ook echt (vlucht)gevaarlijk is.

Klager is nog steeds in afwachting van een beslissing over het onderzoek naar de feiten waarvoor hij is uitgeleverd, te weten de liquidaties van [...] en [...] (het onderzoek ‘Blauw’). Klagers raadsman heeft contact gehad met debehandelend officier van justitie, maar die wil kennelijk niks met deze zaak. Hij heeft aangegeven dat hij niet weet wat hij met de zaak aan moet. Klager is destijds als verdachte aangemerkt op basis van CIE-informatie die naar DeTelegraaf is gelekt. Die informatie bleek enkele dagen later niet juist te zijn. Klagers raadsman heeft begrepen dat het onderzoek Blauw zich volledig richt op een Hollands netwerk. De Joegoslaven hebben daar niets mee te maken.
De Hoge Raad heeft inmiddels beslist dat de uitlevering aan Duitsland toelaatbaar is. Het is nu aan de Minister van Justitie om een beslissing te nemen. De zaak waarvoor Duitsland zijn uitlevering wil, is een drugszaak. Het gaatslechts om anderhalve kilo cocaïne. Er is in die zaak één getuige. Klagers raadsman wil nu van de Minister van Justitie een garantie afdwingen dat die getuige ter zitting in Duitsland zal kunne worden ondervraagd. Voor zover in debrief van de selectiefunctionaris wordt gesproken over mogelijke andere uitleveringsverzoeken, zijn dat slechts slagen in de lucht. Daarvan is niets gebleken. Klagers straf is in maart 2004 afgelopen. Normaal gesproken zou eengedetineerde zo kort voor zijn v.i.-datum niet meer in de EBI zitten.
Klager is geschrokken van de suggestie dat hij iets te maken zou hebben met de bedreiging van de hiervoor bedoelde behandelend officier van justitie. Klagers raadsman heeft contact gehad met de landelijk officier van justitie. Dezeheeft verklaard dat klager geen verdachte is in het onderzoek naar deze bedreigingen.
Klagers raadsman vraagt zich af of je wel aanstekers mag hebben in de EBI. Klager rookt niet.
Klager is lang geleden naar Nederland gekomen om politieke redenen. Klager heeft een vrouw en kinderen in Amsterdam en een ex-vrouw en drie kinderen in Joegoslavië. In 1992 is hij teruggestuurd naar Joegoslavië en sindsdien is hij,tot aan zijn uitlevering, nooit meer terug in Nederland geweest.
Klager heeft veel problemen door de opstelling van de media. Hij heeft drie maanden vastgezeten op basis van onjuiste informatie. Klager dacht aanvankelijk dat er een fout was gemaakt. Hij kent [...] en [...] niet. Het Parket inAmsterdam heeft onjuiste informatie gekregen.
Klager heeft in Bulgarije niemand geld aangeboden.
Klager is gisteren bij de psychiater en de psycholoog geweest. Hij heeft posttraumatische stress en wordt daarvoor behandeld. Er dreigt ook suïcidegevaar. Als klager naar Duitsland moet, zal hij daar behandeld moeten worden. De EBIis niet erg geschikt voor zijn behandeling.

3.2. De directeur van de EBI heeft, gelet op de redenen van klagers plaatsing in de EBI en zijn bijzondere aandacht voor de personele en materiële beveiliging, geadviseerd zijn verblijf in de EBI te verlengen.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 31 juli 2003 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager blijkt gezien te worden als een cruciale figuur in enkele zeer ernstige gewelddadig uitgevochten conflicten in de criminele onderwereld van Amsterdam. Internationaal is hij zeer invloedrijk en gewelddadig en omringt zich metgewelddadige personen. Klagers uitlevering vanuit Bulgarije is met zeer ernstige veiligheidsmaatregelen omgeven geweest en vanuit het Openbaar Ministerie is destijds aangedrongen op een directe plaatsing in de EBI.
Klager was niet verbaasd toen hij kennis nam van het voorstel van de inrichting tot verlenging van zijn verblijf in de EBI. Hij gaf wel aan het oneens te zijn met het voorstel.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager op 16 augustus 2002 is uitgeleverd door Bulgarije op grond van een ten uitvoer legging van een strafrestant van 1004 dagen in verband met een arrest van het Gerechtshof teAmsterdam. Voorts wordt klager verdacht van het leiding geven aan een criminele organisatie van Joegoslaven, hetgeen enkele liquidaties in de Amsterdamse onderwereld tot gevolg heeft gehad, waaronder de moord op [...] en [...]. Ookwordt klager verdachte van deelneming aan een poging tot invoer van heroïne in Nederland.
Gelet op de feiten waarvan klager wordt verdacht, bestaat de mogelijkheid dat hij zal worden geconfronteerd met gevangenisstraffen van zeer lange duur. Hij wordt ook verdacht van het plegen van delicten in Duitsland. Het doorDuitsland ingediende uitleveringsverzoek ten aanzien van dat feit is inmiddels toelaatbaar verklaard. Het transport naar de rechtbank op 11 juni 2003 werd gekenmerkt door buitengewoon scherpe veiligheidsmaatregelen. Klager werdaangevoerd per helikopter. Vóór de zitting wende een persoon die zich uitgaf als klagers raadsman zich telefonisch tot het OM met de mededeling “dat het niet veilig was om volgende week te gaan vliegen”.
Inmiddels is sprake van informatie uit meerdere bronnen op basis waarvan geconcludeerd moet worden dat getracht zal worden klager door middel van geweld dan wel door middel van dreiging met geweld uit detentie te bevrijden. Zo is ergebleken van informatie waaruit naar voren komt dat Joegoslavische/Albanese groeperingen in Nederland op korte termijn mogelijk direct fysiek geweld tegen overheidsdienaren zullen aanwenden om klagers vrijlating te bewerkstelligen.

In de EBI is klagers bijzondere belangstelling gebleken voor de beveiligingsmaatregelen. Op de afdeling waar klager verbleef zijn meerder keren signalen doorgekomen die wijzen op voorbereidingen van een mogelijke onttrekking aandetentie door gedetineerden. Klagers naam werd daarbij als aansturende kracht genoemd. Tevens is informatie voorhanden waaruit volgt dat klager probeerde een medegedetineerde hand- en spandiensten te laten verrichten in hetvoorberieden van een ontvluchting. Zo zou een medegedetineerde onder druk zijn gezet om aanstekers te kopen voor een eventuele brandstichting.
Op 15 november 2002 gaf klager aan dat hij medische klachten had. Medisch onderzoek wees uit dat er niets aan de hand was. Bekend is dat klager in Bulgarije medische klachten voorwendde met als doel overplaatsing gericht opontvluchting. Nader onderzoek leerde dat in de omgeving van de p.i. vluchtauto’s gereed stonden en dat sprake was van “geregelde” valse identiteitsbewijzen.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. Op grond van het vijfde lid van voornoemd artikel 26 van eerdergenoemde Regeling wordt een inde EBI verblijvende gedetineerde, wiens strafrestant nog slechts anderhalf jaar bedraagt, uit de EBI geplaatst, tenzij:
a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering;
b. er nog immers sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico bij ontvluchting;
c. de betrokken gedetineerde in de voorafgaande periode van een jaar ontvlucht is, een ontvluchtingspoging heeft gedaan of op andere wijze de orde en veiligheid in de inrichting in ernstig gevaar heeft gebracht, of
d. er nog steeds valide informatie van het meldpunt-GRIP dan wel het Openbaar Ministerie aanwezig is omtrent een reëel vluchtgevaar van de gedetineerde.
4.5. De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van de bestreden beslissing een strafrestant had van minder dan anderhalf jaar, nu zijn v.i.-datum valt op 19 maart 2004. Dit brengt met zich dat klager uit de EBI dient teworden geplaatst tenzij sprake is van één van de in artikel 26, vijfde lid, van de Regeling genoemde contra-indicaties.

4.6. De beroepscommissie overweegt ten aanzien van de materiële beoordeling van de bestreden beslissing het volgende. De GRIP-circulaire van 28 juni 2003, kenmerk 5172795/02/DJI, bepaalt onder 3.1.1. Werkwijze onder het kopje‘ontvangen van inlichtingen van het GRIP’, dat voor een goed begrip van de betekenis van het ambtsbericht het onderscheid tussen een tweetal vormen van informatie van belang is. In de eerste plaats is er de zogenaamde hardeinformatie. Harde informatie wordt in beginsel onverkort aan de directeur van de inrichting meegedeeld in de vorm van een rapport risicoanalyse. Ten tweede is er de zogenaamde zachte informatie, afkomstig van CIE van de politie. Metbetrekking tot dergelijke zachte informatie zal, in samenhang met overige ter beschikking staande gegevens, door het GRIP een risicoanalyse worden opgesteld die aan de ovj-lp wordt toegezonden. Deze zal, mede aan de hand van derisicoanalyse, de CIE-informatie toetsen op de criteria actualiteit, concreetheid en, voorzover mogelijk, volledigheid. Bovendien wordt, indien mogelijk, de betrouwbaarheid van de informatie en van de bron getoetst. De ovj-lp zal dedirecteur van de inrichting vervolgens door middel van een schriftelijk en gedagtekend ambtsbericht informeren.

De beroepscommissie stelt thans vast dat de in november 2002 ingekomen ambtsberichten waaraan de selectiefunctionaris refereert, rapporten risicoanalyse van het GRIP betreffen die zijn opgemaakt naar aanleiding van ontvangeninformatie, niet afkomstig van de CIE. De beroepscommissie heeft in haar vorige uitspraak bepaald dat, nu een door de landelijk officier van justitie geaccordeerd advies ontbreekt, de door het GRIP aangedragen informatie geen rolmag spelen bij de beoordeling van de bestreden beslissing. Nu sprake blijkt te zijn van zogenaamde harde informatie die, gelet op voornoemde GRIP-circulaire niet aan de ovj-lp ter toetsing behoeft te worden voorgelegd, komt zij opdit oordeel terug.
De in de rapporten risicoanalyse van november 2002 van het GRIP genoemde informatie betreft onder meer informatie omtrent de mogelijke voorbereiding van klager van een ontvluchting vanuit de inrichting. De informatie is afkomstigvan meerdere bronnen, en slechts voor een klein deel afkomstig van een anonieme bron. De informatie wordt als actueel en concreet beoordeeld. Datzelfde geldt voor de GRIP-informatie d.d. 25 april 2003, waarnaar deselectiefunctionaris in zijn beslissing verwijst. Deze informatie, inhoudende dat klager medegedetineerden in de EBI hand- en spandiensten heeft laten verrichten in het voorbereiden van een ontsnapping en medegedetineerden onderdruk zet om aanstekers te kopen voor een eventuele brandstichting in de EBI, kan om dezelfde reden bij de beoordeling van de bestreden beslissing een rol spelen.

De beroepscommissie stelt daarnaast vast dat klager door Bulgarije aan Nederland is uitgeleverd mede in verband met mogelijke betrokkenheid bij twee liquidaties in Amsterdam. Zij stelt voorts vast dat de Bulgaarse autoriteitenbekend hebben gemaakt dat klager heeft getracht zich na zijn arrestatie vrij te kopen door afbetaling van een aanzienlijk deel van de Bulgaarse staatsschuld in het vooruitzicht te stellen.

De beroepscommissie overweegt bovendien dat uit GRIP-informatie is gebleken dat ‘een Joegoslaaf’ die de leiding van klager heeft overgenomen en zijn zaken waarneemt zal trachten klager te bevrijden uit de EBI en dat niet uit tesluiten is dat daarbij zware wapens zullen worden gebruikt. Deze informatie - die als ‘zachte’ informatie wel voor toetsing door de landelijke officier van justitie in aanmerking komt - is door de landelijke officier van justitieals betrouwbaar aangemerkt. Voorts is blijkens mededeling van de landelijke officier van justitie uit tactisch onderzoek gebleken dat de kans bestaat dat door Joegoslavische/Albanese groeperingen in Nederland mogelijk direct(fysiek) geweld tegen overheidsdienaren zal worden aangewend om de vrijlating van klager te bewerkstellingen.

Voorts stelt de beroepscommissie vast dat de door Duitsland verzochte uitlevering van klager inmiddels door de Hoge Raad toelaatbaar is verklaard.

Gelet op het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, en de overige omtrent klager bekende informatie, in het bijzonder zijn gebleken belangstelling voor het personeel en de veiligheidsaspecten binnen de EBI, kon inredelijkheid worden geconcludeerd dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico vormt. Gelet op het door klager gepleegde delict en de terzake daarvan opgelegde gevangenisstraf, vormt klager bij een eventuele ontvluchting tevenseen onaanvaardbaar risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. De beroepscommissie concludeert dat artikel 26, vijfde lid, van de Regeling zich verzet tegen uitplaatsing van klager uit de EBI.
De beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen is derhalve niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S. Holthuis, secretaris, op 16 december 2003

secretaris voorzitter

Naar boven