Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1519/GA, 16 december 2003, beroep
Uitspraakdatum:16-12-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 03/1519/GA

betreft: [klager] datum: 16 december 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 4 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 18 juni 2003 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht, welke op 26 juli 2003 aan klager en de directeur is verzonden.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 november 2003, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij voormelde inrichting.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het op 17 en 22 januari 2003 – ter controle – geopend moeten aanbieden van geprivilegieerde post.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager wenst alleen te klagen over de controle van zijn uitgaande post. Klager wilde in januari 2003 uitgaande post verzenden naar zijn raadslieden mr. Spong en mr. Serrarens. Hij moest de enveloppe openmaken en de brief eruithalen. Hem werd verteld dat er een nieuwe regel was ingesteld, omdat vermoed werd dat tussen de geprivilegieerde post ook post voor niet-geprivilegieerden werd verzonden. De PIW-ers vertelden klager dat zij alleen wilden kijken ofde betreffende brieven ook daadwerkelijk voor mr. Spong en mr. Serrarens bedoeld waren. Klager kon niet zien wat ze precies controleerden. Hij ervoer dit als heel beklemmend. Klager kon al geen geprivilegieerde telefoongesprekkenvoeren en nu werd zijn geprivilegieerde post ook nog gecontroleerd. Als hij “mr. Spong” op de enveloppe zet, dan zou dat toch voldoende moeten zijn. In het briefhoofd zet klager ook “mr. Spong”. In de brieven voor mr. Serrarens zetklager “Dag Judith”. Klager weet niet welk belang een PIW-er zou hebben bij het lezen van zijn, klagers, post.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In de klacht van klager wordt ook gesproken over ingaande post. De directeur is begonnen met controle op de uitgaande post op grond van art. 36 en 37 Pbw omdat in een andere unit in post voor de Commissie voor Toezicht brieven voorderden waren aangetroffen. Dit was aanleiding om alle brieven materieel te controleren. Er moest gecontroleerd worden of de brief bedoeld was voor een persoon of instantie als bedoeld in art. 37 Pbw en of er geen andere brievenwerden meegestuurd. Aanvankelijk is deze regel door de PIW-ers erg strikt toegepast. In het begin waren hier wat onduidelijkheden over.

3. De beoordeling
Omdat het beklag is gericht tegen de toepassing van het bepaalde in artikel 36, tweede lid, van de Pbw, is klager daarin ontvankelijk en kan de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand blijven. De beroepscommissie zal deuitspraak van de beklagcommissie daarom vernietigen en het beklag inhoudelijk beoordelen.

De beroepscommissie acht, mede gelet op de door de directeur tegenover de beroepscommissie gegeven inlichtingen en in aanmerking genomen hetgeen klager zelf over de controle heeft verklaard, voldoende aannemelijk geworden dat deuitgaande geprivilegieerde post van klager enkel wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van contrabande en dat van de inhoud van het betreffende schrijven geen kennis wordt genomen bij die controle, wat er ook zij van de gevoelensvan klager daaromtrent. Dat maakt dat de beslissing om de uitgaande geprivilegieerde post te controleren op de aanwezigheid van contrabande niet in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, noch dat diebeslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het beklag moet daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie. Zij verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dat beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. D.J. Dee en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S. Holthuis, secretaris, op 15 december 2003

secretaris voorzitter

Naar boven