Nummer : S-19/2067/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 9 augustus 2019
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. C. Maat, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 7 augustus 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 7 augustus 2019 om 13.50 uur en eindigend op 12 augustus 2019 om 15.30 uur, wegens het toepassen van fysiek geweld jegens een medegedetineerde. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 7 augustus 2019, van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 8 augustus 2019 alsmede van de schriftelijke reactie van verzoekers raadsvrouw van 8 augustus 2019.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 7 augustus 2019, volgt dat het personeel heeft waargenomen dat er bij een telefooncel een woordenwisseling gaande was tussen verzoeker en een medegedetineerde, waarna verzoeker de medegedetineerde een rake klap in het gezicht en op het lichaam gaf. Daarna maakte verzoeker een trappende beweging tegen het lichaam van de medegedetineerde. Het personeel heeft beide gedetineerden uit elkaar gehaald, waarbij verzoeker de medegedetineerde bleef uitdagen door ¨ kom dan¨ te roepen. Verzoeker stelt dat er sprake was van een woordenwisseling, maar dat hij niet geslagen heeft. Daarnaast vindt hij de opgelegde straf disproportioneel. Door verzoekers raadsvrouw wordt in de schriftelijke reactie van 8 augustus 2019 naar voren gebracht dat verzoeker letsel heeft in het gezicht en dat er door de directeur een eenzijdige voorstelling van zaken is gegeven.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is het voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker, daargelaten wat de aanleiding was, betrokken is geweest bij deze vechtpartij en daarbij geweld heeft toegepast jegens een medegedetineerde. De voorzitter heeft geen reden te twijfelen aan de waarnemingen van één van de p.i.w´ers die het voorval heeft zien gebeuren. Dat verzoeker daarbij ook zelf letsel heeft opgelopen, doet aan de door verzoeker gepleegde handelingen niet af. Dit betreft strafwaardig gedrag, zodat de directeur - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - daarvoor in redelijkheid aan verzoeker een disciplinaire straf voor heeft kunnen opleggen.
Gelet op de ‘Landelijke Sanctiekaart 2019’ kan voor het toepassen van fysiek geweld jegens een medegedetineerde een disciplinaire straf van maximaal veertien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd worden. Gelet op het vorenstaande zijn er geen termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek, nu niet op voorhand gesteld kan worden dat de beslissing van de directeur onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 9 augustus 2019.
secretaris voorzitter