Nummer : S-19/1904/SGA
Betreft : [klager] datum: 9 juli 2019
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. drs. M. Wiersma, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Detentiecentrum Rotterdam. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 4 juli 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaand op 4 juli 2019 om 16.30 uur en eindigend op 18 juli 2019 om 16.30 uur, wegens het in bezit hebben van contrabande (handelshoeveelheid softdrugs en Iphone-oplader). De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 5 juli 2019, van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 8 juli 2019 alsmede van de nadere reactie van verzoekers raadsvrouw mr. drs. M. Wiersma van 8 juli 2019.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Verzoeker stelt een disproportionele straf opgelegd te hebben gekregen en stelt in een strafcel te verblijven waar geen daglicht is, alleen een matrasje en geen enkele afleiding. Verzoekers raadsvrouw stelt dat verzoeker in hongerstaking is.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, moet een disciplinaire straf van veertien dagen strafcel, hoewel de thans geldende Sanctiekaart daarvoor ruimte biedt, voor het aantreffen van een Iphone-oplader, disproportioneel worden geacht. Daarnaast blijkt uit de inlichtingen van de directeur dat er een substantie is gevonden die kennelijk niet is onderzocht en gewogen (terwijl beide eenvoudig zijn), maar waarvan de directeur vermoedt dat het hasj is. Een dergelijk vermoeden (zonder onderzoek) is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter onvoldoende om grondslag te zijn voor een ingrijpende straf als veertien dagen opsluiting in een strafcel.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de bestreden beslissing – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – genomen op gronden die deze niet geheel kunnen dragen, zodat de tenuitvoerlegging daarvan voor schorsing in aanmerking komt. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 9 juli 2019
secretaris voorzitter