Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3864/GV, 16 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:16-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3864/GV

betreft: [klager]            datum: 16 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. van Minderhout, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

De bestreden beslissing berust op een onjuiste beoordeling van de feiten en omstandigheden. Van een concreet onttrekkingsgevaar is niet gebleken. Klager betwist dat hij tegen betaling een ontslagbewijs van een medegedetineerde heeft proberen te verkrijgen door dit bewijs aan zijn advocaat toe te sturen. Daaruit kan niet worden opgemaakt dat sprake is van een risico dat klager zich aan de detentie zal proberen te onttrekken. Klager heeft het ontslagbewijs naar zijn advocaat gestuurd om te verifiëren of de medegedetineerde voldoende financiële middelen had voor het huren van klagers woning in Spanje. De inhoud van dit vertrouwelijke poststuk is buiten de aanwezigheid van klager gecontroleerd, terwijl geen sprake is van een weigeringsgrond in de zin van artikel 36, vierde lid, van de Pbw. De Minister stelt dat ook andere signalen bijdragen aan het vermoeden van een onttrekkingsgevaar, maar dit is niet onderbouwd. In RSJ 28 juni 2019, R-19/3186/GB komt naar voren dat voornoemd incident met het Gedetineerden Recherche- en Informatiepunt (GRIP) is gedeeld. Volgens de beroepscommissie is echter niet duidelijk waarom hieraan de conclusie wordt verbonden dat klager zich aan de detentie zou willen onttrekken. Evenmin is duidelijk geworden welke conclusies het GRIP aan deze informatie heeft verbonden.

Verder beschikt klager over een aanvaardbaar verlofadres. De politie heeft niet met de bewoner van het verlofadres in L. gesproken, terwijl de bewoner zelf wel met klagers verblijf op dit adres heeft ingestemd. Ook heeft klager een verlofadres in R. doorgegeven, maar dit is niet in de bestreden beslissing betrokken. In RSJ 28 juni 2019, R-19/3186/GB heeft de beroepscommissie hierover opgemerkt dat het politieadvies niet achterhaald is en dat eerst nader onderzoek dient te worden verricht naar de geschiktheid van het verlofadres in R. Daarnaast zijn klagers belang bij verlofverlening en zijn goede gedrag in de inrichting niet in de belangenafweging meegenomen. Van een zorgvuldig tot stand gekomen beslissing is daarom geen sprake.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Nog daargelaten of klagers verklaring voor het versturen van het ontslagbewijs aannemelijk is, is een dergelijk bewijs niet relevant voor de vraag of de medegedetineerde voldoende financiële middelen heeft voor het huren van klagers woning. De Minister mag daarnaast uitgaan van de juistheid van de inhoud van in het kader van de verlofaanvraag uitgebrachte adviezen. Uit navraag blijkt dat de wijkagent weldegelijk met de bewoner van het door klager opgegeven verlofadres heeft gesproken. Nu een ernstig vermoeden bestaat dat klager zal proberen zich aan de detentie te onttrekken en nu hij niet over een aanvaardbaar verlofadres beschikt, heeft de Minister in redelijkheid het verzoek om algemeen verlof kunnen afwijzen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat een vermoeden bestaat dat klager zal proberen zich aan de detentie te onttrekken. Klager heeft geprobeerd een ontslagbewijs van een uit de inrichting vertrekkende medegedetineerde te verkrijgen door deze medegedetineerde te verzoeken zijn ontslagbewijs als advocatenpost aan hem te sturen.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd, maar niet in orde bevonden. De bewoner van het verlofadres geeft geen toestemming klager tijdens een eventueel te verlenen verlof op haar adres te laten verblijven.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een door het hof van beroep te Antwerpen opgelegde gevangenisstraf van acht jaren, wegens – kort gezegd – deelneming aan een criminele organisatie en handelen in strijd met de Opiumwet. In het dossier is 5 mei 2020 als mogelijke datum van invrijheidstelling vermeld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klager verzoekt om algemeen verlof teneinde een woning te huren en bankzaken te regelen. Dit verzoek is afgewezen, vanwege een vermoeden dat klager zal proberen zich aan de detentie te onttrekken en vanwege een onaanvaardbaar verlofadres.

Vooropstaat dat het ontbreken van een aanvaard verlofadres de afwijzende beslissing zelfstandig kan dragen. Uit de inlichtingen van de politie volgt dat de bewoner van het door klager opgegeven verlofadres in L. geen toestemming geeft hem tijdens een eventueel te verlenen algemeen verlof op dit adres te laten verblijven. Anders dan klager stelt, volgt uit de stukken niet dat hij met betrekking tot onderhavig verzoek om algemeen verlof een tweede verlofadres in R. heeft doorgegeven. Dit verlofadres speelde enkel een rol bij een eventuele overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting met aansluitend deelname aan een penitentiair programma.

Wegens het ontbreken van een aanvaard verlofadres kan de beslissing van de Minister niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 16 augustus 2019.

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven