Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3737/GV, 14 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:14-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3737/GV

betreft: [klager]            datum: 14 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W. Dijke, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 13 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft de eerdere toewijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van een verzoek om algemeen verlof bij beslissing van 3 april 2019, herroepen en heeft het verzoek alsnog afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

In het kader van het hoger beroep in klagers strafzaak heeft het gerechtshof Den Haag op 9 april 2019 de inhoudelijke behandeling aangehouden en beslist tot nader onderzoek naar de vraag of het noodzakelijk is dat klager in het Pieter Baan Centrum (PBC) zal worden geobserveerd. Inmiddels is gebleken dat een onderzoek in het PBC niet is geïndiceerd, nu het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) geen reden ziet tot nader gedragsdeskundigonderzoek naar de persoon van klager of tot aanpassing van het advies tot ambulante behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde. Hoewel onderhavig verzoek om algemeen verlof op 3 april 2019 is toegekend, is dit bij beslissing van 13 mei 2019 weer ingetrokken. Het gestelde gevaar dat klager zich aan de detentie zal onttrekken, is op niets gebaseerd en kan eventueel worden ondervangen door middel van elektronische controle. Daartoe was ook in de ingetrokken verlofbeslissing beslist. Het enkele feit dat mogelijk een traject in het PBC zal worden gestart, is onvoldoende om te stellen dat sprake is van vluchtgevaar. Daarnaast komt uit gesprekken tussen klager en een psycholoog van polikliniek De Waag naar voren dat geen sprake is van een stoornis en dat een zedenbehandeling niet is geïndiceerd. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. De reclassering staat niet negatief tegenover het verlenen van vrijheden aan klager en adviseert tot het opleggen van locatiegeboden en andere voorwaarden. Klager is bereid zich aan deze voorwaarden te houden. Op 26 maart 2019 is aan hem een onbegeleid incidenteel verlof verleend om een toelatingstoets aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam af te leggen. Dit verlof is zonder problemen verlopen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Uit het advies van het Openbaar Ministerie (OM) blijkt dat het gerechtshof heeft beslist dat klager ter observatie naar het PBC moet worden overgebracht. Gelet hierop en op de mogelijkheid dat aan klager de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) wordt opgelegd, bestaat er een risico op het zich onttrekken aan de detentie. Ter terechtzitting van het hof op 9 april 2019 heeft klager te kennen gegeven dat hij niets verkeerd heeft gedaan en dat het leeftijdsverschil met de minderjarige slachtoffers niet zo groot was en daarmee ook niet in strijd met de sociaal ethische norm. Gelet op deze uitlatingen kan een gevaar voor het plegen van strafbare feiten en een risico voor een ongestoord verlof als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van klager niet worden uitgesloten. Uit de stukken volgt dat de reclassering een ambulante behandeling adviseert, omdat sprake is van een patroon van ongewenste gedragingen dat een grote impact op de slachtoffers heeft gehad. Klager is gebaat bij een behandeling om gelijksoortige gedragingen in de toekomst te voorkomen en op een adequate wijze relaties met vrouwen aan te kunnen gaan. Het NIFP heeft op 6 juni 2019 te kennen gegeven geen aanleiding voor een nader gedragsdeskundig onderzoek te zien. Op 15 juli 2019 heeft het OM negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat een risicotaxatie niet heeft plaatsgevonden. Nu de maatschappelijke risico’s bij het eventueel verlenen van verlof onvoldoende kunnen worden ingeschat, heeft de Minister klagers verlofaanvraag in redelijkheid kunnen afwijzen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Op 26 maart 2019 is aan klager incidenteel verlof verleend. Daarbij heeft hij zich aan de hem opgelegde bijzondere voorwaarden gehouden en is hij tijdig in de inrichting teruggekeerd. Klager heeft bijna zijn vwo-diploma behaald en is voornemens een universitaire studie te volgen. In de inrichting heeft klager gesprekken met De Waag en is op zijn gedrag niets aan te merken.

De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Den Haag heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager is veroordeeld voor verkrachting van twee minderjarigen, ontucht met een minderjarige, medeplichtigheid aan ontucht met een minderjarige en het voorhanden hebben van kinderporno. Er is sprake van een gevaar dat klager een zedendelict zou kunnen voorbereiden of plegen. Voornoemde feiten heeft klager gepleegd, nadat de politie hem vanwege het benaderen van een minderjarig meisje op Instagram had gewaarschuwd. Tijdens zijn behandeling bij De Waag heeft hij sociaal wenselijk gedrag vertoont. Ter terechtzitting van het hof op 9 april 2019 heeft klager echter een ander beeld getoond, waarbij hij heeft meegedeeld dat hij niets verkeerd heeft gedaan en dat geen sprake is geweest van dwang. Volgens klager was het leeftijdsverschil niet zo groot en was zijn gedrag daarom niet in strijd met de sociaal ethische norm. Vanwege dit verontrustend beeld heeft het hof beslist dat klager ter observatie naar het PBC moet worden overgebracht om de onderzoeken of tbs is geboden. Er bestaat dus vrees dat klager tijdens het eventueel te verlenen verlof zich zou kunnen onttrekken aan de detentie, omdat hij mogelijk in het PBC wordt opgenomen en omdat aan hem mogelijk tbs wordt opgelegd.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden met aftrek, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, wegens – kort gezegd – verkrachting van een minderjarige, meermalen gepleegd, ontucht met een minderjarige, medeplichtigheid aan ontucht met een minderjarige en het voorhanden hebben van kinderporno. Tegen dit vonnis heeft klager hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum van klagers detentie is bepaald op 19 mei 2020.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individueel belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klager verzoekt om algemeen verlof in verband met zijn verjaardag en een eventuele herkansing van een toelatingstoets aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam.

De beroepscommissie stelt voorop dat ter toetsing voorligt de beslissing van 13 mei 2019, zoals die destijds is genomen op basis van de toen bekende feiten en omstandigheden. In de motivering van de beslissing van het gerechtshof, om klager te laten onderzoeken ten behoeve van de vraag of observatie in het PBC aangewezen was, en de verklaring zoals klager die ter terechtzitting van het hof heeft afgelegd, heeft de Minister op dat moment in redelijkheid een contra-indicatie kunnen zien voor verlofverlening. Het feit dat de Minister daarmee heeft moeten terugkomen op een eerder genomen voor klager positieve beslissing, is voor hem vervelend, maar gezien de omstandigheden wel gerechtvaardigd.

Nadien heeft een psychiatrisch onderzoek door het NIFP plaatsgehad, waarbij op 6 juni 2019 is geconcludeerd dat de onderzoeker geen aanleiding ziet voor nader gedragsdeskundig onderzoek. Uiteindelijk is niet beslist tot klinische observatie. Dat is een omstandigheid die de Minister niet kon meewegen bij diens beslissing van 13 mei 2019.

De beslissing van de Minister kan gezien het voorgaande, en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. en i. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 14 augustus 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven