Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3595/GV, 14 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:14-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/3595/GV

Betreft:            […]      datum: 14 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 24 april 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw mr. T.S.S. Overes om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft de toestemming voor klagers verloven “opnieuw tegen het licht gehouden”. In het geval van klager heeft dat “geleid tot intrekking van de eerder toegekende vrijheden” tijdens de extramurale plaatsing ex artikel 15, vijfde lid, van de Pbw.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is in april 2018 vanuit het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Zwolle in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) Inforsa te Amsterdam geplaatst. Daartoe is beslist op basis van klagers v.i.-datum, detentiegeschiedenis, behandelverloop, toekomstperspectief en recidiverisico. Klager begrijpt niet waarom de stapsgewijs aan hem verleende vrijheden hem nu worden ontnomen. In het plaatsingsbesluit staat uitdrukkelijk dat het verlenen van vrijheden niet te lang op zich mag laten wachten, omdat de plaatsing is gericht op resocialisatie. Klagers toestandsbeeld is stabiel, hij volgt zijn therapieën, volgt het weekschema en neemt zijn medicatie. De toestemming is ingetrokken naar aanleiding van de zaak-Michael P., die destijds ook was geplaatst op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw. Maar klager is voor een ander delict veroordeeld en het feit dat hij ook op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw is geplaatst zegt op zichzelf niets. Er zijn in het verleden ook incidenten geweest met tbs-gestelden die op verlof mochten, maar naar aanleiding daarvan zijn niet ineens op landelijk niveau de vrijheden van tbs-gestelden ingetrokken. In klagers geval is elke noodzakelijke stap voor verlofverlening genomen en is steeds overlegd met zijn casemanager van het PPC Zwolle.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Ondanks de onder de beslissing weergegeven rechtsmiddelenclausule, is geen sprake van een besluit waartegen op grond van de Pbw beroep kan worden ingesteld. Klager is namelijk geen gedetineerde als bedoeld in de Pbw, nu hij niet in een inrichting als bedoeld in de Pbw verblijft. Hij verblijft in een ggz-instelling die onder de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (de Wet Bopz) valt. Verlof wordt verleend op grond van artikel 45 van de Wet Bopz met instemming van de Minister ex artikel 52 van de Wet Bopz. De geneesheer-directeur van de FPK heeft besloten geen vrijheden meer toe te kennen. Daartegen staan geen rechtsmiddelen open op grond van de Pbw (vgl. RSJ 1 mei 2019, S-19/1531/SGA).

Subsidiair wordt opgemerkt dat naar aanleiding van de brief van de hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) geen verloven meer worden toegekend tijdens plaatsingen op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw. Het is daarom niet relevant of klager eerder vrijheden heeft genoten of in welke instelling hij verblijft. Ook zonder verloven is er volgens de behandelaren voldoende behandelperspectief. Hoewel de intrekking van de instemming betrokkene treft in zijn eerder toegekende bewegingsvrijheid, kan dit niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Na het afronden van de behandeling zal klager worden teruggeplaatst in een reguliere inrichting en zullen de mogelijkheden voor klagers resocialisatie worden onderzocht.

De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle en de advocaat-generaal van het ressortparket Amsterdam hebben positief geadviseerd ten aanzien van klagers verloven tijdens zijn extramurale plaatsing ex artikel 15, vijfde lid, van de Pbw.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeventien jaar en drie maanden met aftrek, wegens moord. Aansluitend dient hij 266 dagen vervangende hechtenis te ondergaan op grond van de Wet Terwee. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 19 juni 2020.

De Minister heeft zijn instemming met klagers verlofplan ingetrokken.

Klager verblijft op de voet van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw in de FPK te Amsterdam, die – gelet op Bijlage 1 bij de Regeling aanmerking psychiatrisch ziekenhuis – moet worden aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h., van de Wet Bopz. Gelet op artikel 1.1, tweede lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) jo. artikel 2 van de Regeling forensische zorg, wordt in die kliniek aan klager forensische zorg verleend. Gelet op de tekst van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw en de toelichting op artikel 6.7 van de Wfz (Kamerstukken II 2009/10, 32398, nr. 3), is op klager de Wet Bopz van toepassing, zij het op aangepaste wijze (Kamerstukken II 2006/07, 25763, nr. 7). In deze zaak betekent dit dat de geneesheer-directeur van de kliniek – ingevolge artikel 51, tweede lid, van de Wet Bopz – slechts in overeenstemming met de Minister van Justitie aan klager verlof kan verlenen.

De stelling van de Minister, dat tegen een beslissing van de geneesheer-directeur van de kliniek geen beroep bij de beroepscommissie kan worden ingesteld, is juist. De beroepscommissie heeft tussen de door de Minister toegezonden stukken echter geen beslissing aangetroffen van de geneesheer-directeur van de FPK Inforsa. Het valt daarnaast op dat de beslissing waarbij aan klager “incidenteel verlof” is verleend, door de Minister is genomen en niet – zoals de wet voorschrijft – door de geneesheer-directeur. Het is daarmee aannemelijk geworden dat de Minister – wat er ook zij van de wettelijke mogelijkheden daartoe – het toekennen van vrijheden en weer herroepen daarvan, in de sleutel van de Penitentiaire beginselenwet heeft geplaatst. Klager kan daarom in zijn beroep worden ontvangen. Het beroep is reeds gegrond, omdat de beslissing niet door de juiste instantie is genomen. De beslissing zal daarom worden vernietigd.

De beroepscommissie zal volstaan met de vernietiging van de beslissing. Het is vervolgens aan de wél bevoegde instantie – de geneesheer-directeur – om in overeenstemming met de Minister van Justitie alsnog overeenkomstig artikel 51, tweede lid, van de Wet Bopz te beslissen over een verlofplan en klager daarvan op de hoogte te stellen. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 14 augustus 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven